DONDERDAG 31
JANUARI 1918.
27
vonzen arbeid zouden zijn betrokken, het minst dankbaar
zouden wezen voor het werk door de Commissie verricht,
ja, dat wij er ons van overtuigd konden houden, dat van wat
ook door ons zou worden voorgesteld a priori vaststond, dat
het zou worden afgemaakt en gekleineerd.
Ik kan zeggen, dat op beide punten mijn verwachting
overtroffen is, zoowel wat betreft het werk, van de Commissie
gevorderdals de dankbaarheiddie deze zware arbeid van
de zijde van de direct-betrokkenen heeft mogen ondervinden.
Wij hebben werkelijk een toestand gevonden, die historisch
zóó gegroeid en vergroeid was, dat het buitengewoon moei
lijk was, om daarin eenige orde te brengen, en dit blijkt
wel uit het volgende.
Wij zijn ons werk begonnen met de gegevens, zooals wij
die van de hoofden van de verschillende takken van dienst
hadden gekregen; op die gegevens zijn wij de nieuwe salaris
sen geen baseerenmaar toen wij de resultaten daarvan
ter eerste beoordeeling toezonden, kregen wij te hooren maar
daar deugt niets van; de gegevens, waarvan gij zijt uitgegaan,
zijn onjuist! Dat is alles wel zoo volgens de verordeningen,
maar er komt nog van alles bij: toelagen, vrije woning, enz.
enz. zoodat bleek, dat het loon, dat in de salarisregelingen
te vinden was, volstrekt niet weergaf hetgeen werkelijk ver
diend werd. Toen kwam het uit, dat velen, wanneer die
extra-verhoogingen vervielen, volgens ons voorstel, minder
zouden krijgen dan zij op het oogenblik verdienden.
Daaruit is aan de Commissie wel gebleken, hoe verkeerd
het stelsel altijd geweest is. Bij de loonen zooals zij in de
verordening waren vastgesteld, kwamen allerlei extra-ver-
hoogingen, die feitelijk een deel van het loon uitmaakten,
maar absoluut niet als zoodanig werden aangemerkt. Daarom
zeiden wij: het loon, dat wij voorstellen moet zijn het werke
lijke loon, en wil men vrije woning, vrij vuur en licht, enz. laten
bestaan of later toekennen, dan moeten deze emolumenten
gewaardeerd worden en afgetrokken van bet vastgestelde
loon, zoodat het in de verordening vaëtgestelde loon weer
geeft, wat werkelijk wordt ontvangen. Dit heeft het groote
voordeel, dat men een overzicht heeft van hetgeen in de
gemeente wordt verdiend, en men dus nauwkeurig kan
nagaan, of een loon te hoog of te laag is.
Ik noem dit, in dit verband, slechts als staaltje van het
werkdat door de Commissie te verrichten vielwaardoor
ook onze verwachting, dat wij veel te doen zouden hebben,
nog is overtroffen. Dit laatste geldt echter ook voor de wijze,
waarop ons werk door de direct betrokkenen is ontvangen.
Ik maak nu echter onderscheid tusschen de personen en de
organisaties. Ik weet van verschillende personen, dat zij ten
zeerste waren ingenomen met de voorstellen, zooals die door
de Commissie waren geformuleerd; wat men niet zou denken,
wanneer men alleen hoort hetgeen over het werk der Commissie
in het publiek is gezegd en geschreven!
In de toelichting van het adres van de onder-afdeeling
Leiden en omstreken van den Nederlandschen Bond van Ge
meente-ambtenaren vond ik echter het volgende en er
behoort zeker voor een organisatie eenigen moed toe, om dit
te zeggen
»De door de Commissie voorgestelde salarissen brengen over
het algemeen een groote verbetering in den bestaander) toe
stand, dit dient door ons ruiterlijk te worden erkend."
Er komen dan verder nog eenige opmerkingen, waarmee
ik mij thans niet behoef bezig te houden, maar vooropgezet
vindt men toch de erkenning, dat hetgeen door de Commissie
wordt voorgesteld in vele opzichten zeer groote verbeteringen
geeft.
Daarbij steekt wel af het manifest door den Nederlandschen
Bond van Werklieden in Openbare Diensten en Bedrijven,
afdeeling Leiden, gericht aan de burgerij, dat hierop neer
komt, dat, wat wij hebben tot stand gebracht, is »veel soep
met weinig balletjes". Nu ik het toch heb over dit manifest,
wil ik er op wijzendat daarin absoluut onware voorstellingen
worden gegeven. «Onwaar" ik gebruik expres dit zachte
woord ik mag gerust zeggen «bewust onwaar", want de
genen van wie dit manifest is uitgegaanweten heel goed
dat de feiten heel anders zijn. Men heeft deze geheele zaak
medegemaaktmen heeft eene concept-verordening ontvangen,
welke men heeft bestudeerd. Dagen lang hebben wij de orga
nisaties gehoord, ééne zelfs 21/* uur lang, en uit die verhooren
bleek, dat men zich goed in de zaken had ingewerkt. Er is
dus geen kwestie van misverstand. Wanneer dus in het manifest
onware dingen worden gezegd, dan was men zich daarvan
bewust op het oogenblik, dat men ze neerschreef en publiceerde.
Ik wil ten bewijze op twee beweringen in dit manifest even het
juiste licht laten vallen. Vooreerst, dat de Commissie geene
rekening zou hebben gehouden met de bijzondere tijdsomstan
digheden, en de Commissie zou meenen, dat men van een
loon van ƒ12.60 op dit oogenblik met een gezin rond zou
kunnen komen. Hierbij krijgt ook Prof. Eerdmans een veeg
uit de pan, die vermoedelijk voor Prof. Heeres is bedoeld.
Prof. Eerdmans is zoo onschuldig aan ons rapport als ieder
ander lid van deze vergadering, die geen lid van de Commissie
is geweest.
Het Manifest deelt aan de Burgerij dit mede:
«Al zijn de levensmiddelen met 50 procent gestegen, al dreigt
de duurte ook na afloop van den oorlog de gezinnen van
het personeel verder te zullen teisteren met honger, koude
en andere ellende, al zegt de regeering ook, dat haar prijzen
politiek er op is gebaseerd, dat de in distributie zijnde artikelen
na den oorlog 20 a 30 procent duurder zullen zijn; wat
hebben de heeren van de Commissie daarmede te maken Zij
hebben de oogen voor deze, voor ieder voelbare, omstandigheden
gesloten en een loonregeling gemaakt, alsof geen duurte de
gezinnen van het personeel met inzinking bedreigt.'"
En verder: «men vraagt zich met ongeiustheid afwat moet
er toch van de gezinnen van het personeel terecht komen als
de vertegenwoordigers van de burgerij blijk geven zóó vreemd
te staan tegenover den nood, den nood der tijden."
Mijnheer de Voorzitter, ik noem dit een bewust onware
voorstelling der feiten. Met groote letters heeft het gestaan
op de geheime stukken, die de vereenigingen van ons kregen,
en het staat zelfs tweemaal duidelijk in ons rapport, dat onze
berekeningen gebaseerd zijn op normale tijden, zoodat ook na
aanneming onzer voorstellen, de duurte-toeslag zou moeten
worden behouden'behalve voor die gevallen, waarin duurte-
toeslag reeds moest worden beschouwd als eene feitelijke
loonsverhooging. Zoolang de duurte bleef, zou ook de duurte-
toeslag moeten blijven.
Hoe men dus kan schrijven, dat de Commissie in groote
theoretische onverschilligheid niets schijnt te weten van de
duurte in het land, dat zal ieder mij toegeven, is eene bewust
onware voorstelling van de zaken.
In de tweede plaats heeft men gesproken over spaarplicht.
Spaarplicht, zoo wordt in ons voorstel uitdrukkelijk gezegd,
zou uitsluitend gelden voor ongehuwden beneden 30 jaar. En
nu in het manifest wordt er gezegd: «Geen beroep op het
buitenland kan der Commissie hier baten. In volledige naaktheid
komen de heeren hier te voorschijn als loondrukkers en despoten,
die het recht van de arbeiders niet respecteeren, maar hen en
hunne gezinnen overleveren aan een voortdurende worsteling
tegen het loontekort. De heeren mogen dat standpunt ontleenen
aan christelijke of vrijzinnige beginselen, zeker is het, dat de
belangen der arbeiders bij deze vertegenwoordigers der burgerij
niet veilig zijn".
Hoe men uit het opleggen van spaarplicht aan ongehuwden
kan afleidendat wij zouden optreden als loondrukkers en
despoten, die de rechten der arbeiders niet respecteeren en
hen en hunne gezinnen overleveren aan eene voortdurende
worsteling tegen loontekort, is mij onbegrijpelijk.
Dat is toch ook weer een voorstelling, waarvan degenen,
die ze neerschreven, wisten, dat zij was in strijd met de
waarheid.
Ik zal verder van dit stuk niets zeggen. Het is een bekend
Hollandsch spreekwoord, dat men iets onwelvoegelijks voor
dank pleegt te krijgen. Welnu, Mijnheer de Voorzitter, dan
zeg ik: dit is dat.
Er is door verschillende sprekers, speciaal door den heer
Fokker, gesproken over de taak, die aan de Commissie was
opgedragen; men vindt daarover ook geschreven in het advies
van de Commissie van Financiën.
Naar mijn meening heeft de Commissie en dit blijkt ook
uit het besluit, dat genomen is tot instelling der Commissie
en uit de installatie tweeërlei taak gehad: 1° orde te
brengen in den chaos van regelingen, en 2° na daarin orde
gebracht te hebben, tevens te komen met weloverwogen voor
stellen om de loonen op een behoorlijke hoogte te brengen.
Nu meent de Commissie van Financiën, dat wij voor dien
chaos als historisch monument wat meer respect hadden
moeten voelen. Zij zou, meen ik, liever hebben gezien, dat
wij die verweerde muren, verzakte ramen en doorgebogen
daken alleen maar wat opgekalefaterd hadden, en overigens
het bestaande als historisch monument zouden hebben be
houden. Ik zou hierop willen antwoorden, dat alles wat oud
en verouderd is, daarom nog niet eerbiedwaardig kan worden
genoemd. En na alles, wat wij van dien ouden toestand gezien
en gehoord hebben, geloof ik niet, dat wij hier te doen hebben
met een monument, dat om zijn historische waarde behouden
moest blijven. In zekeren zin hebben wij dus slooperswerk
verricht. Nu meent de'Commissie van Financiën, dat wij abso
luut geen rekening met het bestaande hebben gehouden,
doch dat is niet juist. Immers de bestaande toestand is ons
uitgangspunt geweest; wij hebben onderzocht, hoe de loonen
waren en daardoor kwamen wij van zelf ermee op de hoogte,
hoe de groei was geweest. Dikwijls was die groei scheef ge
weest; in het eene deel van de gemeente waren de loonen
heel anders gegroeid dan in het andere en dit had aanleiding
gegeven tot zeer begrijpelijke ontevredenheid. Toch is ook
wel eens gebleken, dat, wat schijnbaar scheef was gegroeid,
historisch heel behoorlijk gegroeid was, en dat er alle aanleiding
was voor verschillen, die men op het eerste gezicht vreemd