DONDERDAG 31 JANUARI 1918. 25 betaald, daar komt het mij voor, dat het geven van een kindertoeslag hiermede in flagranten strijd is. Ook hierin ben ik het dus eens met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders. Mijnheer de Voorzitter, ik heb eenige punten uit het rapport die betrekking hebben op de heden ons voorgelegde concept verordening naar voren willen brengen en er mijn inzicht over willen uiten. Punt voor punt bespreken zou mij te ver voeren en ligt dan ook niet in mijn bedoeling. Als slot van mijn korte beschouwing wil ik nog wijzen op de hoofdgebreken die mijns inziens kleven aan de grondbegin selen die de Commissie ad hoe tot haar rapport hebben geleid. De Commissie ad hoe heeft volgens mijn idéé veel te weinig rekening gehouden met de praktijk en heeft te theo retisch gewerkt. Zoolang er geen stabiliteit is in de arbeidsmarkt kan er toch geen sprake zijn van een leiden in vaste banen. Op geen stukken na is te voorzien in welke moeilijkheden wij zullen komen op het gebied van salarieering in de naaste toekomst. Indien de oorlog nog eenigen tijd duurt, dan zal men binnen een jaaf weer vervallen in duurtetoeslagen, omdat zelfs de maxima door staten en lijsten aangegeven dan reeds in vele gevallen te laag zullen blijken te zijn. Vooral de loonen in de gemeentebedrijven vragen grooter elasticiteit dan in deze verordening ruimte toe is gelaten. Men denke slechts aan de Electriciteitsfabriek. Waar de financieele toestand der gemeente Leiden verre van rooskleurig is, dient met het verhoogen van loonen en wedden de uiterste voorzichtigheid te worden betracht. Voor de minst bezoldigden moet iets worden gedaan, maar de vraag rijst bij mij: is het thans de tijd om een algemeene verhooging van alle wedden te gaan toepassen? Is het thans de tijd om te gaan breken met het tegenwoordige systeem en zeer groote lasten te leggen op de schouders van de Leidsche belastingbetalers, ten bate ook van velen, die thans in het genot zijn van een salaris dat alleszins voldoende mag worden geacht. Zou het niet beter zijn alleen die loonen te verhoogen waarvoor verhooging dringend noodig is, en met het ver- hoogend groepenstelsel voor allen te wachten, tot betere financieele tijden zijn aangebroken. Ik heb gezegd: bij mij rijst die vraag, maar een voor stel in dien geest zal niet van mij uitgaan, daar ik het aan nemen dezer verordening, na de zoo langdurige voorbereiding en na den langen tijd van begrijpelijke spanning in arbeiders kringen, niet in gevaar wil brengen of uitstellen door een voorstel van splitsing. De heer Pera. Ik wil beginnen met een woord van hulde te brengen aan de Commissie ad hoe voor het werk dat zij heeft geleverd. Zij heeft uit een chaos van gegevens een zekere eenheid geschapen, die alle waardeering verdient. Die Commissie zal wel vooruit geweten hebben, dat geen stuk werk te leveren was, dat de algemeene sympathie had. Ik heb wel eens hooren vertellen, dat het een speciale eigen schap is van Nederlanders, om zoó mogelijk met elkaar in oordeel te verschillen, zoodat het moeilijk is, iets voor te stellen dat de algemeene instemming heeft. Vooral waar het hier geldt een regeling van loonen is het wel aan te nemen, dat het onmogelijk was iets tot stand te brengen, wat ieder een goed zou vinden. Men is gewoon bij de algemeene beschouwingen allerlei aan merkingen te maken. Resultaat zal dit evenwel niet hebben, want het zal wel onmogelijk zijn de verordening zoo te wijzigen, dat iedereen tevreden zal worden gesteld. Ieder heeft zijn eigen inzichten, en oordeelt gewoonlijk, dat zijne meening de juiste en eenig goede is. Wat de loonregeling betreft, ben ik van meening, dat de heer Jaeger iets heeft gezegd, dat van de grootste beteekenis is, namelijk, dat het loon moet worden bepaald naar den arbeid, die gepresteerd wordt. Deze loonregeling komt mijns inziens op geen gunstig tijdstip. Wij hebben toch pas de sneeuwop- ruiming achter den rug. Daarbij is men opnieuw in de ge legenheid geweest te constateeren, welke arbeid er door sommigen van de gemeentewerklieden verricht wordt. De burgerij verlangde naar schoone straten, maar het was bedroe vend te zien, hoe weinig er werd gedaan, door een deel van het personeel. De vraag rijst dan: wat doen zulke menschen eigenlijk? Als gemeentewerkman verlangt men een flink loon, maar dat er voor dat loon ook gewerkt moet wor den, daaraan wordt door onderscheiden werklieden veel te weinig gedacht. Natuurlijk zijn er, die men met genoegen aan het werk ziet. Bij eene loonregeling, waarbij de loonen verhoogd worden, mag wel eens worden uitgesproken, dat men voor loon ook werk verwacht. De heer Sijtsma. Wat U zegt, betreft losse werklieden. De heer Pera. M. d. V. Ik geloof ook, dat het noodig is, dat periodieke verhoogingen worden toegekend. Ik ben er evenwel voor, dat die verhoogingen afhankelijk worden ge steld van den betoonden ijver. Dat van te voren vaststaat, dat na zoovele jaren het loon wordt verhoogd, heeft mijne instemming niet. Want anders zou men eene verhooging moeten toekennen aan iemand, die zich van zijn werk af maakt met een Jantje van Leiden. In zulk een geval acht ik het niet gewenscht, dat het loon van zoo iemand verhoogd wordt. Er is gesproken over oogendienarij, alle kwaad uit de wereld te helpen zal niet gaan. Wanneer wordt verondersteld, dat ambtenaren zich hierdoor laten verleiden, dan is er reden om zulke ambtenaren te ontslaan. Wat de indeeling in groepen aangaat, hebben wij kunnen vernemen, dat de een de groepeering zus, de ander zoo wenscht. Dit hangt geheel af van het inzicht, dat men heeft van de verschillende werkzaamheden. Eenheid in de loon regeling is echter noodig. Ik zou ten minste op de groepeering geene aanmerking durven maken. Verschillende onderwerpen zijn ter sprake gekomen. Er is o. a. gezegd: «gelijk werk, gelijk loon." Men kan in dit opzicht tweeërlei standpunt innemen. Men kan zeggenieder werk eischt een loon, en het loon wordt bepaald naar de waarde van het werk; dan zou voor ieder het loon gelijk zijn. Aan den anderen kant kan men zeggen: het loon moet iemand van het noodige voorzien om zich en zijn gezin te onderhouden, en ik voor mij hel altijd over tot de laatste meening. Nu heeft de een wat meer noodig, de ander minder, en ik acht het goed, dat in dit opzicht verschil ge maakt wordt. Zoo kan een vrouw met minder toe dan een man, en dat als zoodanig er verschil kan zijn in loon, is een standpunt, dat ik altijd heb verdedigd, en dat wij, naar ik meen, ook nu moeten innemen. Hierbij zal ik het laten. Hoofdzaak was mij, hulde te brengen aan de Commissie voor de uitnemende wijze, waarop zij deze regeling heeft voorbereid. De heer Boot. Ik heb met veel genoegen kennis genomen van het rapport van de Commissie ad hoc in zake salaris regeling van het personeel in dienst onzer gemeente. Een woord van bijzonderen dank, groote waardeering en hulde is zeker hier op zijn plaats. Zij hebben als ernstige mannen, de ambtenaren, beambten en werklieden in al hun hoedanigheden beoordeeld, en de prestaties, bekwaamheid en loonregeling naar voren gebracht, en ook de periodieke ver hoogingen, als mede spaarplicht en kindertoeslag goed onder de oogen gezien. Het geheel getuigt van eene zeer ernstige opvatting van hunne taak om een zeer uitvoerig, goed verzorgd rapport ter goedkeuring aan den Raad voor te leggen. Echter, Mijnheer de Voorzitter, met de gedachte dat dit salarisrapport zooals het hier ligt, met vlag en wimpel onge schonden uit den Raad zal komen, kan ik niet mede gaan, dit is ook door het praeadvies van Burgemeester en Wet houders al bewezen. De voornaamste grief was en is nog voor mij, dat het minimum loon te laag is en de periodieke verhoogingen te langzaam; nog liever zou ik willen geen periodieke verhooging, speciaal voor de werklieden, die naar ik meen, op 25 jarigen leeftijd bij goede vakopleiding bekwaam moeten zijn, zoodat zij dan op hun volle loon moeten staan en dit ook kunnen verdienen. Verder zijn deze perioden van toekenning te lang. Wanneer wij rekening houden met de arbeidsprestaties, en groote eischen aan ons personeel willen stellen, is het eisch, dat goede krachten naar behooren worden gesalarieerd en willen wij deze behouden, dan is het dringend noodig, dat soms een spoedige loonstijging wordt bereikt. Temeer onder deze kritieke omstandigheden, wjfar niemand weet wat de naaste toekomst op het gebied der arbeidsmarkt zal brengen, is het tijdstip van vaste regelen voor een reeks van jaren buitengewoon ongunstig gekozen. Ook spaarplicht voor ongehuwden heeft mijn sympathie niet, als zijnde een nieuwigheid, welke toch in de praktijk, indien het werd aangenomen misschien onuitvoerbaar zou zijn en ernstige bezwaren zou opleveren; ook de kindertoeslag is om redenen van verschillenden aard onaannemelijk, ik kan daar aan mijn stem niet geven, ik meenGelijke arbeid, ge lijk loon. Immers is de directe maatstaf voor het loon de waarde van de diensten die gepresteerd worden, en of de arbeider gehuwd of ongehuwd, klein of groot gezin heeft, heeft daar op geen invloed en moet gelijke arbeid krachtens strikte rechtvaardigheid met gelijk loon betaald worden. Daarom kan ik ook in deze mede gaan met het praead vies van Burgemeester en Wethouders waarin zij het mini mum loon verhoogden, en met het artikel der verordening en staat A., nu gezegd wordt, dat zeker rekening zal ge houden worden om duurtetoeslag toe te kennen in dezen crisistijd, waar dit dringend noodig blijkt. Met de periodieke verhoogingen is het praeadvies van Burgemeester en Wethouders zeer tegemoet komend, daar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 11