24
DONDERDAG 31 JANUARI 1917.
De heer Fokker. M. d. V. Ik spreek niet over mijn amen
dement maar over de groepeering der Commissie. Men heeft
de ambtenaren gegroepeerd in 3 klassen.
Men heelt de groep ambtenaren met het ingenieursdiploma,
de groep geneesheeren en de groep juristen.
Deze laatste groep komt er het slechts af. Ziet naar staat
D even en dan springt het zoo in het oog, vandaar dat ik
ten aanzien van den referendaris een amendement heb voor
gesteld.
De Commissie heeft aldus gezegd
Wij doen alle ambtenaren in een grooten pot en halen hen
er in verschillende categorieën weer uit. Men had mijns in
ziens beter gedaan rekening te houden met de bestaande
categorieën en de ambtenaren der bedrijven niet in één groep
te brengen met de ambtenaren ter secretarie. Dit is mijn
bezwaar tegen de groepeering. Ik zou de groepeering anders
hebben gewild, wat meer in het belang van de gemeente
zou zijn geweest.
De heer van der Lip. De groepeering zou beter zijn ge
weest.
De heer Fokker, Ik heb dat woord niet willen gebruiken,
maar ik geloof inderdaad, dat dan de groepeering beter zou
zijn geweest. Dit amendement van den geachten Wethouder
neem ik gaarne aan.
Het is nu eenmaal niet mogelijk, ongelijksoortige groot
heden op dezelfde wijze te behandelen. Aan den anderen kant
ben ik dankbaar, dat Burgemeester en Wethouders aan de
bezwaren, die Commissarissen van de stedelijke fabrieken
ik spreek hier voor mij zelf hebben doen kennen, op
zoovele punten zijn tegemoet gekomen.
Er is echter één punt, waaromtrent ik nog niet gerust ben,
en dat is de toekenning van vervroegde periodieke verhoo
gingen. Toekenning van periodieke verhoogingen om de 2
jaar is voor de stedelijke fabrieken onmogelijk. Nu had men
twee wegen kunnen inslaan. Men had kunnen voorstellen, de
fabrieken uit de regeling te laten, maar een zoodanig voor
stel zou in den Raad, vrees ik, geen meerderheid hebben ge
vonden. Men had ook kunnen voorstellen, alle periodieke
verhoogingen telkens na 1 jaar toe te kennen, wat dan ook
voor de stedelijke fabrieken zou hebben gegolden. Ook dit zou
echter geen meerderheid verkregen hebben, omdat daartoe
voor de andere categorieën van ambtenaren en werklieden
geen reden is en het ook ingaat tegen het theoretische argu
ment om periodieke loonsverhooging. Voor de stedelijke fa
brieken is echter een snellere verhooging noodig dan om de
2 jaar, zooals is voorgesteld. Het eenige correctief is dan, dat
een versnelde periodieke verhooging kan worden gegeven,
waarbij de loop der arbeidsmarkt zal kunnen worden gevolgd.
Wanneer eventueel het door mij ingediende amendement
niet mocht worden aangenomen, maar Burgemeester en Wet
houders de toezegging zouden doen, dat zij in deze met
Commissarissen zullen meegaan en de door hen noodig ge
achte periodieke verhoogingen ook zullen toekennen, dan zou
ik in deze verordening voor de stedelijke fabrieken niet zoo'n
ernstig bezwaar meer zien, als in het oorspronkelijke voorstel
der Commissie. Wanneer men zich echter moet houden aan
hetgeen nu is voorgesteld, en dus alle^ambtenaren en werk
lieden past in één raam, wanneer dus aan de stedelijke
fabrieken geen hooger loon gegeven kan worden ook wan
neer dit noodig is voor billijker bezoldiging en behoud van
goede krachten, dan geloof ik, dat aanneming van deze ver
ordening zoo al niet een ramp voor, maar dan toch zeker
niet in het belang der stedelijke fabrieken zou zijn. Vooral
voor de electrische centrale, die ook zulke belangrijke diensten
bewijst aan de gemeentefinanciën, is het een punt van
buitengewoon gewicht, dat, nu eenmaal te kwader uur de
bedrijven over één kam zijn geschoren met alle andere tak
ken van dienst, aan de bezwaren die dit systeem nu eenmaal
met zich brengt, zooveel mogelijk wordt tegemoetgekomen.
Ik ben nu zoo ongeveer aan het einde van mijne alge--
meene beschouwingen.
Verdere speciale punten zal ik thans niet meer behandelen.
Mijnheer de Voorzitter, ik dank den Raad voor de aandacht,
die hij aan mijn woorden wel heeft willen schenken en het
geduld dat mijne medeleden hebben betoond.
De Voorzitter. Alvorens het woord te geven aan den heer
Jaeger, wil ik mededeelen, dat bij Burgemeester en Wethouders
is ingekomen het volgende schrijven van de Staatscommissie
ter onderzoek van de salarissen der ambtenaren. Het luidt
als volgt:
's Gravenhage23 Januari 4918.
Door de afdeeling Leiden van den Bond van Technicivan
het Nationaal Verbond van Gemeenteambtenaren in Nederland
en van den Nationalen Bond van Handels en kantoorbedienden
»Mercurius" is bij adres van 40 December 4917 aan Uwen
Raad een verzoekschrift ingediend inzake de aanhangige voor
stellen tot herziening van salarissen voor de ambtenaren uwer
gemeente.
In de daartoe betrekkelijke memorie van toelichting wordt
o. m. bij art. c Minimum wedde het volgende gezegd't Is een
eisch des tijds dat op 21 jarigen leeftijd een wedde van minstens
ƒ800 verkregen is. Reeds heeft de .Staatscommissie tot onder
zoek van de salarissen der ambtenaren voorgesteldhetgeen
hier wordt gevraagd."
Ten einde te voorkomen dat deze mededeeling aanleiding
zou geven tot onjuiste gevolgtrekkingen heb ik de eer U mede
te deelen dat de Staatscommissie nog geen voorstellen heeft
gedaan of besprekingen openbaar gemaakt
De in genoemde memorie van toelichting voorkomende
zinsnede is dus onjuist.
Namens de Staatscommissie,
van Wijk, Secretaris.
Aan Burgemeester en Wethouders van Leiden.
De heer Jaeger. M. d. V. Ik zou gaarne willen beginnen met
mijn teleurstelling uit te spreken over het feit dat dit ontwerp,
dat van zooveel belang is en zulke ver strekkende gevolgen
hebben zal, niet eerst in de afdeelingen behandeld is; daar
toch wordt over het algemeen een meer onomwonden oordeel
uitgesproken dan het geval is in openbare raadsvergaderingen.
Het praeadvies van Burgemeester en Wethouders had dan
reeds dadelijk rekening kunnen houden met het gevoelen der
raadsleden, waardoor een te maken conceptverordening reeds
dadelijk meer zou hebben gestrookt met de verordening, die
wellicht heden tot stand komen zal,
Nu dit niet het geval is, zij het mij vergund eenige op
merkingen te maken, waartoe het rapport van de Commissie
ad hoe mij aanleiding geeft.
Ik kan mij geensdeels vereenigen met het door die Commissie
vooropgezette principe dat de factor: arbeidspraestatie kalm
moet worden genieerd, of zooals de Commissie zich uitdrukt,
dat deze factor haar bij haar beoordeelingen niet zoo vaak
heeft geleid. Het is heel fraai voorop te stellen, dat de ambte
naar in dienst van de gemeente geacht moet worden door
drongen te zijn van het algemeen belang, dat ook bij de
richtige vervulling van zijn taak betrokken is; maar de prak
tijk heeft tot nu toe nog nergens geleerd dat deze voorop
stelling recht van bestaan heeft. Integendeel is de waar
deering van de arbeidspraestatie als factor bij de loonsbepaling
de groote drijfveer om te praesteeren, de stimulans om uit
te blinken boven rang en soortgenooten.
Nu wil de Commissie hieraan tegemoet komen door perio
dieke verhoogingen vervroegd toe te passen, of ingeval van
tekortkoming niet toe te passenmaar daardoor wordt dan
weer de deur opengezet voor even groote willekeur als in
den ouden toestand mogelijk is en waaraan de Commissie juist
den pas wilde afsnijden. Dat door vervroegd toepassen van de
in uitzicht gestelde verhoogingen het maximum des te eerder
bereikt is en men in zulk een geval, indien de betrokkene
niet voor een hoogere groep in aanmerking komt, toch weer
zijn toevlucht zal moeten nemen tot gratificaties, met welk
stelsel juist dient gebroken te worden, ligt voor de hand.
Tegen het geven van toelagen voordiploma's is op zich
zelf geen bezwaar, toch zit hierin een bevoorrechting van het
intellectueele deel der gemeenteambtenaren tegenover die be
trekkingen waarbij het intellect geen rol speelt. Men kan toch
niet voor iedere categorie het verkrijgen van diploma's, ter
stijving van de wedde, in uitzicht stellen. Bij putjesruimers
en waterschuimers kan toch zeker moeilijk sprake zijn van
diploma's. Hier kan alleen gelden nauwgezetheid of practische
zin als factor van waardeering en vervalt men weer tot de
beoordeeling van arbeidspraestatie. Dan ook komt het mij
voor, dat éene bepaling, waarbij geregeld wordt voor welke
catagorieën een vakdiploma geëischt wordt, noode kan wor
den gemist; men denke slechts aan het verplegend personeel
dei' drie gestichten.
Ik ben het eens met het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders, dat in deze verordening geen plaats is voor het
invoeren van spaarplicht. Ik wensch hier te verklaren dat mij
dit ontzettend spijt, omdat die spaarlicht an und für sic h, mij
zeer sympathiek zou zijn, voor degenen die volgens de arbeids
wet behooren tot de zoogenaamde jeugdige personen. Ik zou
het toejuichen als de Gemeente als overheid met deze sym
pathieke, voor ons land nieuwe instelling kon voorgaan, allen
ten voorbeeld. Waar de gemeente echter geen of nagenoeg
geen jeugdige personen onder haar beambten telt, heeft het
invoeren van spaarplicht hier geen doel. Het spreekt uit datgene
wat ik over spaarplicht in het midden bracht, wel van zelf
dat ik met het stelsel spaarplicht zooals door de Commissie
ad hoe werd voorgesteld, het in geenen deele eens zou zijn
geweest.
Waar eene meerderheid der Commissie ad hoe het principe
huldigt dat voor gelijken arbeid ook gelijk loon moet worden
I