GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
15
OGEHOMES STEKKEN.
NL '22. Leiden, 14 Januari 1918.
In Uwe Vergadering van '25 October '1917 werd het rapport
van de ingevolge raadsbesluit van 6 April 1916 ingestelde
raadscommissie tot onderzoek van de salarissen en loonen
der verschillende ambtenaren, beambten en werklieden in
dienst der gemeente Leiden, met uitzondering van de leeraren
en onderwijzers bij de verschillende instellingen van onder
wijs, in handen van ons College ten fine van praeadvies gesteld.
Onmiddellijk nadat het rapport ons op 17 November d.a.v.
in druk bereikte en wij van den inhoud konden kennis
nemen, verzochten wij aan de hoofden van de verschillende
takken van dienst en aan de diverse commissiën van beheer
of bijstand ons in beknopten vorm en zoo spoedig mogelijk
te willen mededeelen, of, en zoo ja-, tot welke opmerkingen de
kennisneming van het rapport hun aanleiding gaf, voorzoo-
veel betrof het personeel, aan hun tak van dienst verbonden
of onder hen ressorteerende.
Weliswaar had de commissie over hare voorloopige ontwer
pen het gevoelen van de hoofden van dienst en, met betrek
king tot de politieregeling, dat van den Burgemeester inge
wonnen, doch ter voorkoming van latere moeilijkheden bij de
toepassing, leek het ons, nu de voorstellen der commissie in
hun geheel konden worden overzien, wenschelijk alsnog aan
de hoofden van dienst en de diverse commissiën hunne meening
te vragen. Tijdverlies behoefde dit niet te veroorzaken, aan
gezien het rapport, overeenkomstig ons reeds bij de instelling
van de commissie tot onderzoek der salarissen te kennen
gegeven voornemen, toch ook om advies in handen van de
Commissie van Financiën moest worden gesteld.
Nadat de hierbedoelde rapporten op '29 December j.l. alle
waren ingekomen en wij inmiddels ook nog hadden kennis
genomen van de adressen, door verschillende organisaties van
werklieden en ambtenaren of door ambtenaren individueel
ingediend en voor zooveel requestranten dit verzocht hadden,
ten overstaan van een lid van ons College mondeling toege
licht, kon het door ons College uit te brengen praeadvies
definitief worden vastgesteld.
Breedvoerige beschouwingen meenen wij daarin niet te
moeten houden. (Iet omvangrijke en zoo goed gedocumenteerde
rapport der commissie, waarvoor haar en haren secretaris
zeer .zeker woorden van groote waardeering toekomen, maakt
dit ten eenen male overbodig. In hoofdzaak zullen wij daar
om volstaan met het opsommen van de punten, ten opzichte
waarvan wij meenen ons niet bij de voorstellen der commissie
te kunnen neerleggen, onder mededeeling van de redenen, waar
om een afwijkend standpunt door ons College wordt inge
nomen. De opmerkingen, door de hoofden van dienst en de
commissiën in hunne rapporten gemaakt, blijven derhalve hier
buiten bespreking, voorzoover zij ons geen aanleiding hebben
gegeven, om U afwijking van de voorstellen der salariscommissie
in overweging te geven. Nu de voorbereiding van de salaris
regeling aan eene speciale commissie is opgedragen geweest
en deze vóór de indiening van hare voorstellen een uiterst
minitieus onderzoek heeft ingesteld, gelooven wij, dat het
volgen van een andere gedragslijn niet gewenscht zou zijn en
ook van weinig waardeering voor het werk der commissie
zou getuigen. Tot wijzigingen, die ons College uit een oogpunt
van billijkheid of om andere redenen bepaald noodig voor
komen, hebben wij ons met het oog hierop dan ook bepaald.
De door ons College noodig geachte wijzigingen betreffen
zoowel de verordening, als de daarbij behoorende staten A,
B, C en D. Het eenvoudigst komt het ons daarom voor, eerst
de artikelen der verordening, die o. i. voor wijziging in
aanmerking komen, aan eene bespreking te onderwerpen, ver
volgens de in de 4 staten aan te brengen veranderingen onder
oogen te zien en ten slotte aan eenige speciale opmerkingen
eene plaats in ons praeadvies te geven.
I. De verordening.
Artikel 3. Teneinde aan een wensch der ambtenaren te
gemoet te komen, zoo, schrijft de commissie in hare toelichting,
'wordt in dit artikel ook van halfmaandelijksche uitbetaling
gesproken. Dit lijkt ons niet wenschelijk. Het maandelijks en
per kwartaal opmaken der betaalsrollen vergt in eene gemeente
als Leiden zeer veel administratjef werk. Indien ieder ambte
naar nu ook nog het recht krijgt, uitbetaling van zijn wedde
in halfmaandelijksche termijnen te vorderen, zal dit, gelijk
vanzelf spreekt, wederom eene belangrijke uitbreiding der
administratieve werkzaamheden kunnen medebrengen. De in
de onlangs vastgestelde verordening, regelende den rechts
toestand van de ambtenaren in dienst der gemeente Leiden
voorgeschreven maandelijksche of driemaandelijksche uitbe
taling dient daaróm te worden gehandhaafd.
Artikel 6 Met de Commissie van Financiën achten wij
het eerste lid van dit artikel niet duidelijk. Wij stellen U
daarom de volgende redactie voor:
))De periodieke verhoogingen gaan in op den dagwaarop
de termijn der verhooging is verstreken. Valt deze dag niet op
den eersten van eene maanddan gaat de verhooging in op
den eersten dag van de volgende maand
Misverstand is dan uitgesloten.
Verder deelt de Burgemeester ons mede, dat de bepaling-
van het tweede lid van dit artikel vopr het personeel dér
politie in tijdelijken dienst niet mag gelden, en wel met het
oog op het verschil in karakter tusschen den tijdelijken dienst
van een agent van politie en dien van een ander ambtenaar.
De tijdelijke dienst bij de politie is, behalve als proef, in
hoofdzaak bedoeld als leerschool; bij de andere ambtenaren
is het in den regel zuiver proefdienst.
Voor den specialen dienst der politie bestaat tot nog toe
geen opleiding. Het personeel der politie zal zich dus in de
practijk van den dienst de noodige bekwaamheid moeten
verwerven. Volgt op den tijdelijken dienst eene vaste aan
stelling, dan kan men aannemen, dat een politie-agent zich
voldoende kennis van het ambt heeft eigen gemaakt, om als
zoodanig te kunnen fungeeren. Voor de andere ambtenaren
bestaat meestal opleiding.
Indien iemand tot tijdelijk politie-agent wordt aangesteld,
dan wil dit alleen zeggen, dat men eerst eens wil afwachten,
of de persoon in kwestie voldoet; voorloopig wordt hij dus
niet vast aangesteld.
Het is duidelijk, dat met het oog hierop bij de vaste aan
stelling van een agent van politie zijn tijdelijke dienst niet
mag worden medegerekend als diensttijd. Een voorbeeld moge
dit nog verduidelijken. Stel A. wordt op 1 Januari 1917
tijdelijk aangesteld op eene bezoldiging van f 14 per week.
Op 1 Januari 1918 volgt zijn vaste aanstelling op eene be
zoldiging van f 16 per week. Een ander, B, wordt op 1 Juli
1917 in tijdelijken dienst genomen en blijkt op 1 October
1917 reeds d) noodige geschiktheid te bezitten voor vast
agent en ontvangt derhalve dan reeds een wedde van f 16
per week. Wat zou nu geschieden bij toepassing van het
tweede lid van artikel 6? A zou op 1 Januari 1919 zijn
eerste periodieke verhooging genieten, terwijl B, die eerder
tot vast agent werd aangesteld, dus eerder ais agent bruik
baar werd geacht, zijn eerste verhooging pas op 1 Juli 1919
zou krijgen. A zou hem dus over het hoofd groeien, hetgeen
niet billijk zou zijn.
Aanvulling van het artikel is derhalve' noodig en wel ten
opzichte van alle ambtenaren van politie, omdat de mogelijk
heid niet is uitgesloten, dat ook bij de andere ambtenaren van
politie, b.v. de adjunct-inspecteurs, zich iets dergelijks voordoet.
Overeenkomstig het verlangen van den Burgemeester stel
len wij U mitsdien voor, aan het artikel een nieuw derde
lid toe te voegen, luidende:
»Het tiveede lid van dit artikel vindt ten aanzien van de
leden van het personeel van de politie geen toepassing
Artikel 7. Evenals aan de Commissie van Financiën komt
het ook ons beter voor, dat de Raad zich de in dit artikel
bedoelde bevoegdheden duidelijk voorbehoudt. Het verdient
daarom o. i. aanbeveling het eerste en tweede lid te vervangen
door de volgende drie leden
y>De Raad kan bij eerste aanstellingalsmede bij bevordering
een ambtenaar dadelijk in het genot stellen van één of meer
periodieke verhoogingen.
Tevens kan de Raad voor een door hem aangestelden ambte
naar den vervaltijd eener periodieke verhooging bespoedigen.
Dezelfde bevoegdheden komen toe aan Burgemeester en
Wethouderswanneer de aanstelling door dezen geschiedt."
en in het derde lid, hetwelk dan vierde lid wordt, achter de
woorden «tenzij door" in te voegen»den Raad, respectievelijk".
Artikel 8. In verband met de opmerking, door de Com
missie van Financiën over het tweede lid van dit artikel
gemaakt, geven wij U in overweging dit lid als volgt te lezen
Indien de wedde van een ambtenaar, die is bevorderd, reeds
te voren hoog er was dan de aanvang swedde van de groep of
rangwaartoe hij werd bevorderd, wordt hij dadelijk in het
genot gesteld van zooveel periodieke verhoogingen als noodig
zijn, om zijn wedde tenminste gelijk te doen zijn aan die
welke hij te voren genoot. Het eerste lid van artikel 6als
mede 7, blijven ten deze van toepassing".
Artikel 10. Over den door de commissie in dit artikel
voorgestelden spaarplicht kunnen wij kort i zijn. Zooals de
Commissie van Financiën te recht opmerkt, zijn de bezwaren
tegen de invoering daarvan reeds in het rapport van de
commissie »ad hoe" zelve vermeld. Zij heeft die bezwaren
echter niet van dien aard geacht, dat zij haar hebben weer
houden invoering van den spaarplicht voor jeugdige ongehuwde
ambtenaren voor te stellen. Ons College vindt die bezwaren
met de Commissie van Financiën van meer beteekenis.