MAANDAG 29
OCTOBER 1917.
265
om deze kwestie te beoordeelen, de Zondagswet op te slaan
en wanneer de heer van der Eist zich die moeite ook eens
geeft, zal hij moeten erkennen: Burgemeester en Wethouders
passen de wet goed toe. En dit kan niemand ons kwalijk
nemen, zeker niet een Ambtenaar van het Openbaar Ministerie.
Er staat toch uitdrukkelijk in de wet, dat Burgemeester en
Wethouders alleen tot het geven van muziekuitvoeringen
verlot mogen geven na het volkomen eindigen van alle Gods
dienstoefeningendat wil dus zeggen, dat Burgemeester en
Wethouders alleen die uitvoeringen mogen toestaan op die
tijden van den Zondag, waarop alle Godsdienstoefeningen zijn
afgeloopen. Dit is al zoo dikwijls hier in den Raad meegedeeld.
Voor een jurist is het toch heusch zoo moeielijk niet om eens
even na te kijken of dit standpunt het juiste is. En vindt men
het niet juist, laat men dan de argumenten daarvoor meedeelen,
maar zich niet beperken tot een opmerking in het wild, zooals
de heer van der Eist gemaakt heeft.
De Voorzitter. Ik heb van den heer Fokker het navolgend
amendement ontvangen:
süudergeteekende heeft de eer voor te stellen volgnummer
179 te verminderen met f 1000.—".
Aangezien dit voorstel voldoende wordt ondersteund maakt
het dus een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik wil even in herinnering
brengen hetgeen de heer Zwiers heeft gezegd, dat de aanneming
van dit voorstel gelijkstaat met het schrappen van die subsidie.
Die duizend gulden kan de vereeniging niet missen. Dat ben
ik eens met den heer Zwiers. Trouwens dat kan de heer
Fokker ook weten, want hij heeft indertijd in het bestuur
van die vereeniging gezeten, toen hij vertegenwoordiger was
van ^Vreemdelingenverkeer." Zooals de heeren weten is het
bestuur varr de vereeniging samengesteld uit verschillende
elementen en daarmede is rekening gehouden met de ver
tegenwoordigers van onderscheidene instituten en inrichtingen.
Als vertegenwoordiger van een dier instellingen had de heer
Fokker destijds zitting in het bestuur. Nu schijnt het den
heer Fokker te zijn ontgaan dat de vereeniging met die
duizend gulden staat of valt. Wil de heer Fokker iets bereiken
wat zijn streven is op dit oogenblik dan moet hij dat voor
stel intrekken. Dan zou ik hem verder in overweging geven
om in het begin van het volgend jaar een voorstel in te dienen
om in het vervolg dat corps die subsidie te onthouden.
Dan kan de vereeniging daarmede rekening houden en staat
zij niet in eens voor een fait accompli. Dit is dus een wenk,
dien ik aan den heer Fokker geef. Of hij daaraan gevolg wil
geven, weet ik niet. Maar in dat geval zou ik de leden
wel in overweging willen geven om dat amendement van den
heer Fokker niet te steunen.
De heer Botermans. M. d. V. Ik. geloof, dat de vereeniging
aan het Gemeentebestuur van Leiden niet zoo verbazend veel
vraagt. In Haarlem geeft men daarvoor eene subsidie van
f 12.009.en in Utrecht zelfs /"20.000.Het komt mij
voor dat de gevraagde subsidie niet te hoog is in verband
met het belang dat Leiden bij de instandhouding van het
korps heeft.
De heer Pera. Het is een en ander maal voorgekomen,
dat de vergunning voor deze subsidie hier in den Raad een
onderwerp van bespreking heeft uitgemaakt. Bij eene derge
lijke gelegenheid heb ik gezegd, dat naar mijne meening het
voor eene stad als Leiden niet te veel moet zijn om f 4600.
af te zonderen voor de instandhouding van dat corps. Men
kan wel zeggen: is het strikt noodig en hangt het leven van
de stad er van at? Dat natuurlijk niet. Maar het is eene
zekere luxe, die men niet heelemaal kan ontzeggen. Men
moet het leven niet prozaïscher maken d*an het al in de
werkelijkheid is.
Dat het muziekgezelschap ook wat medewerkt om genot
te verschaffen is niet te ontkennen. Ondanks alle omstandig
heden zouden wij niet goed doen mede te werken dat dit
muziekkorps niet meer zou kunnen blijven voortbestaan. Ik
ben het volkomen met. den heer Zwiers eens, dat het ver
minderen van de subsidie precies op hetzelfde neerkomt als
intrekken van de geheele subsidie. Daarom kan ik mijne stem
niet aan het voorstel van den heer Fokker geven. Dan is het
maar beter in eens den kogel door de kerk te jagen en de
geheele subsidie in te trekken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Fokker wordt in stemming
gebracht en verworpen met 19 tegen 3 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: A. Mulder, van Hamel, van der
Eist, van Tol, Briet, van Gruting, Wilmer, van Romburgh,
Aalberse, Zwiers, Fischer, van der Lip, Bots, Jaeger, Reime-
ringer, Hoogenboom, Botermans, Pera en Sasse.
Vóór stemmen de heeren: Fokker, J. P. Mulder en Sijtsma.
Volgnr. 179 wordt in stemming gebracht en aangenomen
met 19 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: A. Mulder, van Hamel, van Tol,
J. P. Mulder, Boot, van Gruting, Wilmer, van Romburgh,
Aalberse. Zwiers, Fischer, van der Lip, Bots, Jaeger, Reime-
ringer, Hoogenboom, Botermans, Pera en Sasse.
l'egen stemmen de heeren: Fokker, van der Eist en
Sijtsma.
De volgnrs 180 tot en met 188 worden zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 189, luidende: Onderstand aan
behoeftigenf i3800.
De heer J. P. Mulder. M d. V. De vraag in de sectie
gesteld is niet van mij, maar ik kan er mij wel mede ver
eenigen, hoewel dit niet het geval is met het antwoord door
Burgemeester en Wethouders gegeven. De reden, waarom
Burgemeester en Wethouders meenen niet tot de instelling
van een Burgerlijk Armbestuur over te kunnen gaan, is voor
mij juist een reden om het wel te doen. Van den heer Briët
hebben wij verleden week vernomen, dat er dit jaar waar
schijnlijk een noodtoestand zal komen en dat er veel van armen
zorg zal worden gevorderd. Terecht wordt de meening uit
gesproken, dat de armenzorg op den duur niet meer door een
man kan worden behartigd, hoe ijverig deze ook is. Ik onder
schrijf dit volkomen. Dit weet ik uit ervaring. Het zou m. i.
gewenscht zijn, wanneer wij dezen winter een goed georga
niseerde armenverzorging hadden. Ik zou daarom aan Burge
meester en Wethouders willen verzoeken de instelling van
een burgerlijk Armbestuur zooveel mogelijk te bespoedigen.
De Voorzitter. De heer Mulder acht de zoo spoedig
mogelijke oprichting van een Burgerlijke Armbestuur in ver
band met deze buitengewone tijdsomstandigheden gewenscht.
De verschillende verrichtingen,'die in de tegenwoordige tijds
omstandigheden plaats moeten hebben, zijn echter van zoo-
danigen onderscheidenen aard, dat ze tot nog toe in de
meeste plaatsen geschieden door middel van de plaatselijke
steuncomité's. In alle plaatsen heeft het Steuncomité zijne
bemoeiingen uitgebreid, zoo ook hier; daarenboven vindt
men nog allerlei andere commissies, die werkzaamheden ver
richten, o. m. op het gebied van de Centrale Keuken, Werk-
loozenzorg, Arbeidsbemiddelidg enz. Misschien moet hier ter
stede de hulp van het Steuncomité ook worden ingeroepen
voor de zoogenaamde fabrieksreserve.
Er zijn echter ook tal van zaken, die hoognoodig zouden
moeten worden behartigd door. een Burgerlijk Armbestuur.
Want de Kerkelijke instellingen als b.v. de Diaconie en het R. K.
Parochiaal Armbestuur zullen waarschijnlijk in den komenden
winter de handen vol hebben met de gewone bedeeling, wan
neer een Burgerlijk Armbestuur op het oogenblik bestond,
zou het ons dus van zeer groot nut kunnen zijn. Er is tegen
die oprichting op het moment echter een groot bezwaar: de
inrichting van een dergelijke instelling geeft een massa werk
de gemeenteambtenaren zijn reeds overladen met werkzaam
heden. Men kan een dergelijk Armbestuur ook maar niet in
een oogwenk uit den grond stampen. Wanneer men thans
daarmede aanvangt, is er geen sprake van dat die instelling
reeds dezen winter met hare werkzaamheden kan aan vangen.
Het is gemakkelijk om het besluit tot de oprichting te nemen,
maar de uitvoering is iets anders: dat gaat maar niet gemak
kelijk. Dit is eene instelling, die met de meeste zorg moet
worden opgericht; het overschrijven van bepalingen uit andere
reglementen, die voor Leiden van toepassing zouden kunnen
zijn, is hier niet voldoende. Waarom is de instelling van een
Burgerlijk Armbestuur hier noodig? Om Burgemeester en
Wethouders op dat punt gaandeweg niet alleen in deze
buitengewone omstandigheden, maar ook in gewone tijden
hunne werkzaamheden, die enorm zijn toegenomen, te vel lich
ten. Burgemeester en Wethouders hebben, ofschoon goed
voorgelicht, toch te weinig tijd om elk geval van hun kant.
objectief te bezien zij moeten daarvoor te veel op het oordeel
van anderen afgaan. Daarom meen ik dat het goed zou zijn,
wanneer hier een Burgerlijk Armbestuur kwammaar zonder
twijfel zou de oprichting van die instelling op het oogenblik
te veel van de ten Raadhuize beschikbare krachten vergen.
Daarom zou ik met deze aangelegenheid willen wachten
tot meer rustiger tijden. Men kan niet alles tegelijk doen.
W7anneer er in een fabriek meer te doen is, dan kan
men altijd hulp krijgen; wanneer ik echter zie hoe moeielijk
het voor ons is om voor de administratie meerdere hulp te
krijgen en wat dezen winter nog van ons zal worden ver
langd, dan moet ik verklaren, dat het ons onmogelijk is reeds
4