DONDERDAG 25 OCTOBER 1917. 25» den persoon in quaestie in het algemeen eeri dergolijken toestand wenschelijk achten. Het antwoord, dat daarop ge geven is, heeft mij niet geheel bevredigd. Dat Burgemeester en Wethouders de opvatting huldigen dat een ambtenaar zooveel mogelijk moet worden vrijgelaten in zijne particuliere aangelegenheden, zoolang de hem opgedragen ambtstaak naar behooren wordt behartigd en zijne handelingen geen reden tot aanstoot geven, noch in botsing komen met het door hem bekleede ambt, is te begrijpen. Ik wenschte zelfs, dat Burgemeester en Wethouders die opvatting nog meer hadden gehuldigd bij de behandeling van de verordening regelende de rechtspositie der gemeenteambtenaren. Maar de vraag is hier juist of men bij de uitoefening van dit bedrijf niet in botsing komt met de behoorlijke bekleeding van het ambt. Het komt mij voor, dat dit wel het geval is. Ik laat hier de persoon in quaestie geheel terzijde. Ik constateer met ge noegen, dal hij zijne werkzaamheden naar behooren blijkt te vervullen. Wanneer wij hier een ambtenaar ter secretarie hadden, dien het gold, zou er veel minder bezwaar tegen zijn. Het geldt hier evenwel een ambtenaar bij Openbare Werken, die zoodoende in aanraking komt met menschen, die dezelfde belangen hebben als hij heeft te controleeren. Nog veel sterker zou het zijn, wanneer het hier betrof een ambtenaar van het Bouw- en Woningtoezicht. Het kan toch niet gewenscht zijn, dat een dergelijk ambtenaar, wiens taak juist bestaat in het toezien op wat bouwondernemers doen, geheel dezelfde be langen heeft als de bouwondernemers. Waar men in andere opzichten de ambtenaren aan banden legt en hun bijvoorbeeld verbiedt handel te drijven, daar komt het mij voor dat men evenzeer aan de ambtenaren moet ontzeggen de vrijheid, niet om hun geld in huizen te beleggen, maar het bedrijf uit te oefenen van huizen-exploitant. Ik hoop daarom, dat Burge meester en Wethouders deze zaak nader zullen willen over wegen. Ik wil wel zeggen, dat ik, wanneer de verordening regelende de rechtspositie van de ambtenaren nog aan de orde moest komeneen amendement zou voorstellen om dit aan de ambtenaren te verbieden, met bevoegdheid aan Burgemeester en Wethouders om in gevallen, waar het niet schaden kan, dispensatie te geven. De heer Fischer. M. d. V. Ik geloof, dat deze zaak van een verkeerd standpunt wordt bezien. Wanneer een ambtenaar zijn taak naar behooren vervult, is het ons onverschillig hoe hij zijn overigen tijd besteedt. Wanneer hij hierdoor kwam te staan in eene scheeve positie tegenover de menschen, die hij heeft te controleeren, dan zou ik het met U eens zijn, maar deze ambtenaar, die zich er absoluut van onthoudt om in het open baar op te treden als speculant in onroerende goederen, komt nooit in conflict met zijn gewone taak. In de verordening op de rechtspositie is het handel drijven aan de ambtenaren verboden. Maar deze man heeft zijn geld in huizen belegd. Spreekt het nu niet van zelf, dat hij de belangen van zijne huizen behartigt? Nu zegt de heer van der Potwanneer de verorde ning regelende de rechtspositie nog behandeld moest worden, zou ik een voorstel daaromtrent doen. De rechtspositie is nog niet geheel en al afgehandeld, dus de mogelijkheid bestaat nog om een voorstel tot wijziging te doen. Ik heb mij evenwel afge vraagd, hoe wij zulk een verbod zouden moeten formuleeren. Deze quaestie is ook in de sectievergadering ter sprake gebracht. Men kan toch niet zeggen, dat het aan een ambtenaar verboden is zijn geld in huizen te beleggenhet noodzakelijk gevolg van die belegging zal toch zijn, dat men er zorg voor draagt,'wat dan exploitatie wordt genoemd. Ik zie geen kans dit verbod op eene behoorlijke manier te redigeeren. (De heer Hartevelt verlaat de vergadering.) De Heer van der Pot. M. d. V. Dit is slechts eene quaestie van formuleering. De heer Fischer moet, maar eens nagaan, waarom in de regeling van de rechtspositie het aan de ambte naren verboden is om handel te drijven. Dat gaat hier niet om de vraag, of iemand als rentenier zijn geld in huizen mag beleggen, maar of hij mag doen wat de moderne huizenexploi tant doet, die zijn huizen meestal niet in vrijen eigendom heeft, maar beladen met een zware hypotheek en die het hebben en exploiteeren van huizen uitoefent als een bedrijf. Dat is heel iets anders dan wanneer men in plaats van effecten of land zijn geld belegt in huizen. De heer Huurman. De heer van der Pot beschouwt het bouwbedrijf als een modern bedrijf, maar genoemd bedrijf bestond al honderd jaar geleden- De heer van der Pot. Niet op deze manier! De heer Huurman. De heer van der Pot maakt onderscheid tusschen personen, die rentenieren van het in huizen gestoken kapitaal en van personen, die huizen exploiteeren met hypo theek. De bewuste persoon heeft echter nog nooit huizen verkocht. Hij drijft geen handel in huizen. Hij heeft zijn geld belegd in onroerende goederen en waarschijnlijk heeft hij daarop hypotheek genomen om zoodoende van zijn geld meer rente te trekken. Maai' daarvoor heeft hij geen bijzondere zorg. Hij gaat niet eens huur halen. Dat doet zijn vrouw. Ik kan dus niet begrijpen dat men nu zegt: de man drijft handel in huizen. De heer van der Pot. M. d. V. Ik heb met opzet den persoon losgemaakt van de zaak, omdat het mij om de zaak te doen is. Nu men echter den persoon hier erbij haalt, wil ik ook wel eens iets meedeelen. De bewuste persoon bezit onder anderen een heele straat, die valt onder de verordening op de wegen en lanen. Die straat moet vau gemeentewege geschouwd worden. Nu doet het eigenaardige geval zich voor, dat wanneer die straat vanwege de gemeente moet worden geschouwd, dan gebeurt dat door dien mijnheer X. Wanneer hij dus in de bewuste straat, of de aangrenzende sloot iets vindt, dat niet in orde is, dan moet hij dat aanzeggen aan den eigenaar van die straat en dat is hijzelf. Maar ik heb de quaestie afgescheiden van een bepaald persoon en gevraagd: is het in het algemeen wenschelijk dat een ambtenaar op groote schaal woningen exploiteert? in dat geval geloof ik dat wij ons los moeten maken van het begrip dat dit niets is dan een vorm van geldbelegging in de keuze waarvan men ook den ambtenaar vrij moet laten Het komt mij voor dat dit geheel iets anders is dan vroeger toen dat op geringe schaal gebeurde. Vroeger waren de huizen öf eigendom van de bewoners of van bepaalde geldbeleggers. Thans heeft zich het huizenbezit ontwikkeld tot een modern bedrijf, dat, wanneer het op eenigszins groote schaal wordt uitgeoefend, veel zorg vereischt. En iemand op wien die zorg drukt, kan niet tegelijk behoor lijk een publiek ambt bekleeden. De Voorzitter. De heer van der Pot heeft hierbij ter sprake gebracht de verordening regelende de rechtspositie van de gemeenteambtenaren. In die verordening zal nog wel het een en ander gewijzigd worden voordat zij in werking kan treden, onder meer de veranderingen die noodzakelijk zijn in verband met de voorstellen van de Commissie ad hoe tot herziening der salarissen. Bij die wijzigingen kan tegelijker tijd ook deze aangelegenheid nog eens bekeken worden. Het, is werkelijk een lastige zaak! Ik ben het eens met het voorbeeld, dat de heer van der Pot heeft gegeven. Het kan voorkomen dat een gemeenteambtenaar zijn eigen straat zou moeten schouwen. Men kan allerlei complicaties op die manier krijgen. Ik wijs slechts op het geval dat een gemeenteambtenaar van zijn schoonvader een particuliere straat erft. Wat moet er nu gebeuren? Moet die man zijne huizen verkoopen, of moet hij zijn betrekking er aangeven? Het is niet te ont veinzen, dat dit moeilijke quaesties zijn. Wat nu betreft den persoon, die in de afdeelingen is be sproken, kan ik opmerken, dat zijn arbeid geen reden tot aanmerking heeft gegeven. Vraagt men nu echter: is het in het algemeen gewenscht, dat een gemeenteambtenaar op grooten schaal woningen exploiteert, dan moet ik antwoorden neen. Ik ben het met den heer van der Pot eens, dat de woningeigenaar van vroeger de rentenier en de woning exploitant van heden niet veel meer met elkaar gemeen hebben. De woningexploitant is in de laatste 25 jaar werkelijk iemand geworden, die een bepaald bedrijf uitoefent, dat wel degelijk zijn bijzondere zorg elscht. Naar mijne meening kan de uitoefening daarvan niet gepaard gaan met de behoorlijke uitoefening van zijne betrekking bij de gemeente. Maar zooals ik zeg: de arbeid van den betrokken persoon heeft geen reden tot aanmerking gegeven en dan gaat het aan den anderen kant het gemeentebestuur per slot van van rekening toch ook niet aan, hoe een van haar ambtenaren zijn geldt belegt, hetzij in huizen of in effecten. De heer Botermans. M. d. V. De Directeur van Gemeente werken zal, wanneer hij weet dat een dergelijk ambtenaar in een straat huizen bezit, wel zoo verstandig zijn daarheen een ander ambtenaar te sturen om te schouwen. Die misstand kan dus heelemaal niet voorkomen. Overigens geloof ik, dat het het Gemeentebestuur niet aangaat of een ambtenaar zijn geld heeft belegd in effecten dan wel in huizen. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr. 127 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 128 luidende: y>Onderhoud van huizentorenspoorten en dergelijke gebouveen voor den openbaren dienst bestemd, niet in andere hoofdstukken be grepenf 9876. De heer Huurman. M. d. V. Door eenige leden is gewezen op den slechten toestand, waarin de voorgevel van heb Stad-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 37