258 DONDERDAG 25 OCTOBER 1917. moeten beginnen hun salaris aanmerkelijk te verhoogen. Wanneer men meende, dat het in het belang van de ge meente zou zijn dit te doen, dan zou men kunnen vragen, of het dan verder niet logisch zou zijn, ook den tweeden stap te doen en eene pensioensregeling voorstellen. De Raad toch moet politiek vrij blijven om een Wethouder, wanneer dit in het belang van de gemeente wordt geacht, door een ander te ver vangen. Voor zoover ik er over kan oordeelen, en ik ben zelf, al is het maar betrekkelijk kort, Wethouder geweest, en als het mij mogelijk was geweest zou ik die buitengewoon aan gename functie gaarne langer zijn blijven vervullen, vraagt deze functie niet den geheelen merisch. Dat blijkt ook uit de betrekkelijk lage vergoeding, die hiervoor gegeven wordt. Wanneer er van te voren eene vergadering belegd was ge worden door de Raadsleden, om deze zaak te bespreken, zou ik hebben gezegd, dat mij dit voorstel inopportuun voorkomt. Wanneer men meent in die richting te moeten gaan, moet men beginnen met de vergoeding te verhoogen, en eerst de tweede stap moet dan zijn het toekennen van pensioen. Nu evenwel deze quaestie plotseling, zonder eenig voorafgaand overleg met zijn medeleden, door een van de leden in de openbare vergadering aan de orde wordt gesteld, daar mag mij dit, om persoonlijke consideratiën, niet beletten te handelen zooals ik meen als Raadslid verplicht te zijn. Ik geloof, dat de voorsteller verstandig zou doen, zijn voor stel in te trekken ten einde den Raad niet in de onaangenamé positie te brengen tegen te moeten stemmen. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou U in overweging willen geven het voorstel van den heer van Romburgh van de agenda af' te voeren. De Voorzitter. Het staat niet op de agenda. De heer Fokker. Welnu, dan om de bespreking er van aan te houden tot tijd en wijle de motie opnieuw aanhangig zal worden gemaakt. De Voorzitter. De motie moet behandeld worden, daar is niets aan te veranderen. De heer Fokker. M. d. V. Ik had gedacht, dat de heer van Romburgh zijne motie misschien in zou trekken, omdat hij gezien heeft dat de Raad er geen prijs op stelt en het onaangenaam zou zijn wanneer de motie werd verworpen. Do heer van Romburgh zou echter ook zijne motie terug kunnen nemen totdat de omstandigheden veranderd zijn en daarna wanneer wij in andere omstandigheden zijn gekomen haar weder indienen. Under de tegenwoordige omstandigheden en verhoudingen kan ik ook- geen vrijheid vinden om haar te steunen. De heer van Romburgh. M. d. V. Toen ik deze aangelegen heid in mijn sectie besprak, heeft geen van de leden tegen mij gezegdik zou dit niet doen. Daarom heb ik die motie ingediend. Had men in mijn afdeeling gezegd: doe het liever niet, dan was ik nu niet met die motie gekomen. Nu ik ver moed, dat men er niet aan wil, trek ik mijne motie in om den Wethouders een echec te besparen. De heer Sijtsma. Het is geen echec voor de Wethouders. De Voorzitter. Mijne heeren. Nu de heer van Romburgh zijne motie heeft ingetrokken is het misschien mosterd na den maaltijd om daarover te spreken, maar ik kan toch niet nalaten over deze aangelegenheid nog een woordje in het midden te brengen. Wanneer de heeren wenschen dat de Wethouders hier hun tak van het bestuur geheel aan zich trekken, dan is werkelijk eene vergoeding van 1500.te gering en dan is ook naar mijne meening een pensioen noodig. Vroeger had ik hieromtrent een ander denkbeeld. De tijden zijn echter anders geworden. In de 8 jaar, dat ik hier ben, heb ik wel ingezien, dat zoo de werkzaamheden hier niet vragen den geheelen man, zij toch wel eischen den halven man. Het is daarmee als met Gedeputeerden, wier werkzaamheden ook niet den geheelen man in beslag nemen, want dan zou het onmogelijk zijn zooals hier in Zuid-Holland, dat een lid van Gedeputeerden tevens lid van de Tweede Kamer is. Men kan echter wel zeggen, dat de tegenwoordige werk zaamheden van de Wethouders den halven man opeischen en waar dat zoo is, moet men die heeren toch ook instaat stellen hun tijd daaraan te geven. In Haarlem heeft men de traktementen van de Wethouders van f 2000.gebracht op 3000.Daar kan men dan ook andere eischen stellen. Ik durf gerust zeggen, dat de taak van het gemeentebestuur in den tijd, dat ik hier ben, meer dan verdubbeld is. Bij een vergoeding, die op het oogenblik wordt gegeven, kan men de Wethoudersfunctie niet anders beschouwen dan als een bij baantje, want de titularissen moeten toch ook den kost voor hun gezin verdienen. Ik heb van te voren niet geweten, dat deze motie zou worden ingediend. Vanochtend bereikte zij mij eerst, maar ik meende juist, dat nu er spoedig een andere toestand zal komen door de wijziging van het kiesrecht, het wellicht een geschikt tijdstip was om een dergelijke regeling in te voeren. Wij weten niet hoe de constellatie van den Raad er zal uitzien na 1919. Bij eene nieuwe constellatie zouden wij ons evenwel voor heel groote moeilijkheden geplaatst zien, wanneer deze ons onvoorbereid trof. Wanneer wij eens gaan vergelijken wat in Haarlem, eene stad niet zooveel grooter dan Leiden, aan de Wethouders wordt gegeven, dan zien wij, dat zij krijgen een salaris van 3000.met pensioen. Men heeft in zöo'n geval ook het recht van die menschen zooveel meer te eischen en men staat tegenover hen zooveel vrijer. Waar de heer van Romburgh echter zijne motie heeft ingetrokken, maakt zij geen onderwerp meer van beraadslaging uit. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr. 66 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aange nomen. De volgnrs. 67 tot en met 74, 75, verhoogd met 100. wegens hoogere vergoeding aan den concierge voor het schoon houden van het Raadhuis, 76 tot en met 97 worden achter eenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 98, luidende: Kosten van toezicht op en van invordering van de Plaatselijke belas tingen'" 22926. De Voorzitter. Dit 'volgnummer moet worden verhoogd met f 594.wegens hoogere kosten van de assistentie op de veemarkt, en wordt dus 23520.—. De heer Fokker. M. d. V. Burgemeester en Wethouders deelen in de memorie van antwoord mede, dat zij in overleg met de Commissie voor het marktwezen hebben besloten het markttoezicht met ingang van 1 October 1917 op te dragen aan burgerpersoneel, voorzien van eene aanstelling als buiten gewoon of onbezoldigd agent van politie. De daarmede gepaard gaande kosten zullen bedragen wegens personeel ƒ728.— per jaar voor 7 man; verder voor vernieuwing van petten en stokken ƒ22.—, te zamen ƒ759.— (Voor 1917 242.en ƒ60.—voor aanschaffing van petten en stokken). Deze kosten zullen ver minderd worden met de reeds voor politietoezicht op de markten (sub. c van volgnoinmer 98) uitgetrokken bedragen 65. en 91.te zamen f 156.zoodat ten behoeve van deze regeling, volgnommer 98 met 594.— zal moeten worden verhoogd. Dat is een besluit van Burgemeester en Wethouders waar geld voor noodig is en daarvoor is op de begrooting voor 1917 geen geld uitgetrokken. Er blijkt op het moment, dat inden loop van het jaar zonder Raadsbesluit geld is uitgetrokken voor een ander markttoezicht met ander personeel. Had de Raad daarin niet moeten worden gekend? De Voorzitter. Neen, Burgemeester en Wethouders hebben slechts eene toelichting op dien post gegeven. De post is niet overschreden. Het bedrag kan er uit worden betaald, zoodat het dus niet noodig was, dat wij daarvoor bij den Raad kwamen. De beraadslaging wordt gesloten. Volgnr. 98 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 99 tot en met 115 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Bij volgnr. 116 wordt de Begrooting van de Gezondheids commissie goedgekeurd, waarna dit volgnr. zonder beraad slaging of hoofdelijke stemming wordt aangenomen. De volgnrs. 117 tot en met 126 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 127 luidende: Jaarwedden van het personeel ten dienste van het beheer der openbare werken, voor zoover niet onderde volgende artikelen be grepen 234*25. De Voorzitter. Dit volgnummer moet worden verhoogd met 150.wegens verschillende toelagen van diploma's en wordt dus 23275. De heer van der Pot. M. d. V. Hierbij is in de sectie gevraagd of het aan Burgemeester en Wethouders bekend was, dat een der opzichters bij Gemeentewerken op groote schaal woningen exploiteert en of zij afgescheiden van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 36