252 DONDERDAG 25 OCTOBER 1917. repliek dienen. Het spijt mij echter, dat ik niets gehoord heb over de bereidverklaring van het College om te zijner tijd de inrichting van een burgelijk armbestuur ter hand te nemen. Mij dunkt dat wij dien weg op moeten. Zoodra de buiten gewone omstandigheden weer voorbij zijn, zal dit voor vele gevallen een goede oplossing zijn. Het is noodig dat in de tegenwoordige werkwijze groote verbeteringen wordt gebracht. Ik sluit mij geheel aan bij de hulde die gebracht is aan het Leidsche Steuncomité, voor de nauwkeurige wijez, waarop zij haar werk verricht. Ik ben het geheel eens, dat een van de voornaamste dingen, waarvoor gezorgd moet worden, is, dat men de menschen voor rampen moet behoeden. De heer Rriët heeit er bij gezegd, dat hij de samenwerking met het Steuncomité, evenals dat in andere plaatsen ook het geval is, van het hoogste belang acht. Ik geloof wel, dat op die mede werking gerekend zal kunnen worden. Toen ik de hulp inriep van het Steuncomité voor de distributie van klompen, schoenen en sajet, heeft het Steuncomité zich daartoe terstond bereid verklaard. Eene belangrijke zaak zal van den winter worden, de fabriekreserve. In Enschede bestaat deze reeds. Hierdoor worden de menschen ter beschikking gehouden, wanneer zij tijdelijk werkeloos worden. Het is dus zoo iets als de haven- reserve. Het is voor de fabrikanten van groot belang, wan neer zij door gebrek aan grondstoffen de fabriek moeten stopzetten, dat zij dan toch een reserve aan personeel hou den, zoodat wanneer er weer grondstoffen komen, zij ter stond weer aan het werk kunnen gaan. In Enschede worden de werklieden op wachtgeld gesteld. Hiervan betalen de fabrikanten 57%, het Koninklijk Nationaal Steuncomité 33% en de gemeente of het plaatselijk Steuncomité 10%. Ik ben in onderhandeling met het Steuncomité ten einde te trachten hare medewerking te verkrijgen in deze aangelegenheid; te zijner tijd denken Burgemeester en Wethouders zoo noodig tot den Raad te komen met een verzoek om een crediet te verleenen van 10%. Het Steuncomité kan niet alles betalen. Ik verwacht ook wel, dat het Werkloozenfonds zal komen met hetzelfde voorstel als verleden jaar om bij uitzondering den bijslag te willen verhoogen tot meer dan 100%. In dat opzicht zal de heer Briët wel diligent blijven. Zoo zijn er tal van zaken, waardoor men mede kan werken om leniging te brengen in den nood der tijden. Ik kan mij begrijpen, dat de heer Fischer zich op het standpunt stelt: wij richten hier eene centrale keuken op evenals dit ook het geval is in andere plaatsen, waar men de spijzen kan verkrijgen tegen den kostenden prijs. Voor gratis voedselverstrekking wordt de Centrale keuken niet op gericht. Deze is opgericht ter besparing van brandstoffen. Nu kan de toestand van dien aard worden, dat de menschen meer voedsel behoeven, dan zij betalen kunnen; dan zou men, zooals bij de brandstoffen het vorig jaar gebeurde, er toe moeten overgaan om een rabatbon uit te geven. Ik hoop niet, dat dit noodig zal zijn, want dit zou een teeken zijn, dat er gebrek geleden werd. Mocht het noodig zijn, dan zou men die rabatbon kunnen doen verstrekken door middel van het Steuncomité, of anders misschien direct van gemeentewege, maar ik vermoed, dat het Steuncomité op dit punt wel zal willen medewerken. Wat betreft de petroleumkaarten, die kunnen direct uit gegeven worden door het Levensmiddelenbureau, dat zich geheel belast met die administratie. Ik meen hiermede de voornaamste punten te hebben be sproken, die de heer Briët heeft aangeroerd. Ik kan er nog aan toevoegen, dat ik mij met het Steuncomité omtrent ver schillende zaken in verbinding zal stellen. De heer Wilmer heeft nog gesproken over de cokesver strekking. Wat aangaat de opmerking, dat die cokes hier zoo duur zijn, kan ik Rotterdam en Haarlem noemen, waar de prijs dezelfde is als hier in Leiden. Alleen Den Haag levert ze goedkooper. Maar Den Haag is een gemeente op zichzelf wat deze aangelegenheid betreft. Den Haag maakt niet met andere gemeenten deel uit van één brandstoffen- district. Men zou kunnen zeggen: dat staat gelijk met het geven van een rabat. Nu is het geven van een toeslag op de cokes eene moeilijke quaestie. Voor dat toestaan van rabat op de cokes zal over leg moeten worden gepleegd met het District-Brandstoffen- com missie. Er moet immers voor gezorgd worden, dat degenen, die toeslag krijgen, ook dezelfde hoeveelheid cokes krijgen. Anders krijgt men een verwarden toestand. Stel dat men geen overleg pleegt, dan krijgt de een van zijn vier eenheden drie een heden goedkoope cokes en de ander één. Daarop moet dus iets gevonden worden. De minder gestitueerden moeten uit sluitend voor cokes in aanmerking komen, wanneer de ge meente die tegen een verminderden prijs beschikbaar stelt. Daaromtrent moet dus nog eenig overleg plaats hebben. Nu acht ik het beter om eerst nog eens af te wachten wat het Rijk in deze doet. Ik wil natuurlijk niet wachten tot de winter voorbij is, maar ik zou wel eerst de kat eens uit den boom willen kijken. Wat aangaat de aangeroerde quaeste van de circulaire aan de onderwijzers zou ik aan hetgeen de heer van Hamel daar omtrent in het midden heeft gebracht nog een woordje willen toevoegen. De heer van Hamel heeft gezegd, dat het niet geoorloofd is, dat de onderwijzers zonder voorkennis of toestemming van ons college mededeelingen den dienst betreffende doen of inlichtingen daarover verstrekken aan derden. Mijne Heeren. Wanneer dat noodig was zouden Burge meester en Wethouders precies hetzelfde voorschrijven aan elke andere categorie van ambtenaren. Wij zijn vast van meening, dat een onderwijzer in deze gemeente ook is amb tenaar, en dus precies in rechten en plichten gelijkstaat met de andere ambtenaren van de gemeente. Vragen de heeren mij, of hier onder sderden" ook zijn begrepen de leden van den Gemeenteraad, dan antwoord ik: ja. De Gemeenteraad in zijn geheel heeft alle bevoegdheden hem. door de wet toe gekend, maar ieder Raadslid individueel heeft die bevoegd heid niet. Wat zouden wij anders krijgen? Wanneer de Raadsleden precies dezelfde inlichtingen konden vragen aan de ambtenaren als Burgemeester en Wethouders, zou ik wil len vragen, waarom zijn Burgemeester en Wethouders dan verantwoordelijk aan den Raad let wel, niet aan ieder Raadslid individueel De ambtenaren zijn de organen van Burgemeester en Wethouders. Daar moeten de leden zich buiten houden. Wanneer ik aan een ambtenaar eene opdracht geef, mag hij deze niet mededeelen aan een Raadslid. Die mededeeling mag slechts worden gedaan via Burgemeester en Wethouders, omdat deze verantwoording schuldig zijn aan den Raad. Wan neer er bijvoorbeeld op de Sécretarie een ambtenaar ziek is, moogt gij U niet vervoegen tot een der ambtenaren om inlichtingen, hoelang die persoon ziek is, wie zijn dienst waarneemt, of het ziekzijn dikwijls voorkomt, enz., maar heeft men zich te wenden tot Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders verliezen alle verantwoordelijk heid tegenover den Raad, wanneer de leden individueel de bevoegdheid willen hebben, die wellicht sommigen meenen te bezitten. Ik blijf er bij, dat dit eene correcte circulaire is, die van toepassing kan zijn op alle ambtenaren en die niet ten doel heeft de onderwijzers te muilkorven. De takt van den persoon moet aanwijzen, wat hij zeggen en verzwijgen mag. leder kan zelf wel beoordeelen, wat mag en wat niet mag. Onze ambtenaren zijn geen kinderen en het is onze bedoeling niet de onderwijzers als onmondige kin deren te behandelen. Ik meen hiermede het standpunt van Burgemeester en Wethouders tegenover de onderwijzers zoo goed als tegenover de overige ambtenaren te hebben geëx pliceerd. De heer Huurman. M. d. V. Het spijt mij, dat U zoo even niet hebt opgemerkt, dat ik het woord vroeg. De Wethouder- had dan in eene moeite ook mij kunnen beantwoorden. Ik wil mij aansluiten bij hen die hulde brachten aan den ge- achten Wethouder voor zijne activiteit wat betreft het be vorderen van woningbouw door tusschenkomst van verschillende woningbouwvereenigingen. Toch geloof ik dat er op deze wijze 'niet snel genoeg in den oogenblikkelijken nood wordt voorzien. In de memorie van antwoord lees ik, dat er door deze vereenigingen telken jare 100 woningen zullen worden gebouwd. Dit quantum acht ik met het oog op den heerschenden nood veel te gering. Wanneer de geachte Wethouder zich eens de moeite wil geven te onderzoeken hoeveel woningen er van 1900 tot 1910 gebouwd zijn, dan zal hij tot de conclusie komen dat dat aantal heel wat grooter is dan 1000. Nu kan men zeggende aanwas der bevolking is zoo groot niet. Dat geef ik toe, maar men moet niet vergeten, dat er ieder jaar vele huizen ais woonhuis komen te vervallen tengevolge van de uitbreiding van fabrieken, het uitbreiden van magazijnen en winkels, het stichten van officieële gebouwen b. v. de Nederlandsche Bank en dergelijken. Men moet er dus ook rekening mede houden, dat op deze wijze vele huizen aan het gebruik worden onttrokken. Ook moet men in 't oog houden, dat er een tekort aan woningen was toen de overheid ingreep. Dat tekort moet eerst worden ingehaald. De geachte Wethouder is er niet van overtuigd, dat de noodtoestand hier terstede erger is dan in andere plaatsen. Ik zou in overweging willen geven de proef te nemen met het bouwen van noodwoningen. Men kan zeggen: zij zijn maar van tijdelijken aard. Ook oppert men dikwijls het be zwaar: een noodwoning is niet deugdelijk. Natuurlijk is een noodwoning niet zoo goed als een permanente woning, maar men moet in het oog houden, dat men heeft te maken met een noodtoestand. Gaat men op deze wijze voort -r ik herhaal het dan zal de nood nog meer stijgen, in plaats van te I verminderen. Daarom zou ik in overweging willen geven om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 30