232
DONDERDAG 25 OCTOBER 1917.
Bij een vermenigvuldigcijfer van 7 wordt dit 3.29. Over de
1200 aangeslagenen berekend maakt dit ongeveer ƒ4000.—
Daarvoor behoeft men niet terug te deinzen om de recht
vaardigheid van ons amendement te betrachten. Nu maakt
ons amendement ook nog aantrekkelijk het volgende: wanneer
de laagst aangeslagenen kinderen hebben, is het bedrag, waar
voor zij zijn aangeslagen, van niet zooveel beteekenis. Dit
erken ik volkomen. De degressie, die nu het krachtigst zich
doet gevoelen bij een inkomen van ƒ500.tot ƒ600.zal
dan het sterkst zich doen gevoelen bij een inkomen van 600.—
tot ƒ750.— Die menschen worden dus ook eenigszins ver
licht. Wanneer deze geen vermindering van belasting ont
vangen, is het bedrag dat hierdoor wordt opgegeven nog
minder hoog. Dit zal ons amendement nog meer aanbevelens
waardig doen zijn.
Al die argumenten kunnen toch niet derogeeren aan de
waarheid, dat men van iemand, die niets heeft, ook niets
halen kan. Het komt mij dus voor, dat ons amendement alles
zins aannemelijk is.
Men zal de overige ingezetenen daardoor eenigszins zwaarder
belasten. Dat zal echter niet zoo erg zijn, dat dit de debacle,
die U vreest, Mijnheer de Voorzitter, tengevolge zal hebben.
Ik eindig daarom met mijn amendement met de meeste vrij
moedigheid bij mijne medeleden aan te bevelen.
De heer Botermans. M. d. V. Ik sluit mij geheel aan bij
het betoog van den heer Sijtsma. Ik meen dat van een
inkomen van 500.— tot 550.— niets meer af kan voor
belasting.
Ik ben het met den heer Fischer echter niet eens omtrent
het aantal personen met een inkomen van ƒ500.a 550.
Ik meen, dat het aantal ongerekend de inkomens van
600bedraagt 1188 en niet zooals de heer Fischer
zegt: 1826. Ik kom dus tot een kleiner bedrag, dat voor de
gemeentekas zal verloren gaan.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zou in overweging willen
geven, dat wij tegelijk met dit amendement bespreken het
amendement, dat bij art. 22 ter sprake komt. Ik stel dit
daarom voor, omdat er misschien leden zijn, die niet aan
beide amendementen hun stem willen geven, omdat zij dan
bang zijn de gemeentefinanciën te zwaar te belasten, daar
het belastbaar inkomen naar hunne meening te veel zou
verminderen. Ik zou daarom gaarne zien, dat beide amende
menten tegelijk werden besproken. Dan zou ik in de gelegen
heid zijn om duidelijk te maken, dat het amendement door
mij ingediend tegemoet komt daar, waar de druk het zwaarst
is. Ik ben overtuigd, dat ons amendement meer praktisch
eftect zal hebben en meer aan den nood tegemoet zal komen
dan het amendement door de heeren Sijtsma c. s. ingediend.
De Voorzitter. Dan geel ik den heer Wilmer in overweging
schriftelijk een voorstel daartoe in te dienen.
De heer Wilmer. Dat zal ik gaarne doen.
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen het navolgend voor
stel van den heer Wilmer: »Ondergeteekende heeft de eer
den Raad voor te stellen tegelijk met het amendement inge
diend op artikel 21 te behandelen het amendement ingediend
op artikel 22.
Aangezien dit voorstel voldoende wordt ondersteund maakt
het een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik vermoed dat dit voorstel nu voldoende
is toegelicht. Ik zou daarom willen vragen: verlangt iemand
hoofdelijke stemming?
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou willen vragenwat
beoogt de heer Wilmer met zijn voorstel? Elk amendement
moet toch afzonderlijk in stemming worden gebracht. Laten
degenen, die meer voor het andere amendement gevoelen,
dan tegen het eerste en voor het tweede stemmen. Ik begrijp
zijne bedoeling in het geheel niet, tenzij hij vreest, dat
wanneer ons amendement wordt aangenomen en het zijne
niet, dat op de menschen, die in de Gehoorzaal vergaderd
hebben, een ongunstiger: indruk zal maken. Wanneer dit de
reden is van zijn voorstel, laat hij het dan openlijk bekennen.
De heer Wilmer. M. d. V. Ter toelichting van mijn voorstel
moet ik herhalen, wat ik zoo even reeds heb gezegd, n.l. dat
het mogelijk is, dat er leden zijn, die bezwaar hebben voor
beide voorstellen te stemmen en alleen willen stemmen voor
het voorstel, dat daar verlichting brengt, waar deze het meest
noodig is. Om nu te kunnen beoordeelen welke van de twee
amendementen het best aan dit doel beantwoordt, is het noodig,
dat beide amendementen eerst worden behandeld. Ik heb dit
voorstel niet gedaan, gelijk de heer Sijtsma vermoedt om de
eer te hebben door de aanneming van mijn amendement te
hebben gehandeld in den geest van de vergadering van
Vrijdag j'.l.
De heer Fokker. M. d. V. Wordt het voorstel van den
heer Wilmer ondersteund?
De heer Pera. M. d. V. Ik wensch dit te verklaren, wan
neer wij slechts hadden bet voorstel van den heer Sijtsma,
dan zou ik daaraan mijne stem geven. Nu er evenwel 2
amendementen zijn, acht ik het bezwaarlijk aan beide voor
stellen mijne stem te geven. De vraag is voor mij nu: welk
van de voorstellen voldoet het meest aan de behoefte?
De Voorzitter. De quaestie is dus of beide amendementen
tegelijkertijd in behandeling zullen worden genomen. Daarna
kan dan over de voorstellen worden gestemd. Ik heb het
nog nooit bijgewoond, dat men elkander door lange debatten
tot zijne meening heeft overgehaald. Ik zal derhalve in stem
ming brengen het voorstel van den heer Wilmer om beide
voorstellen in behandeling te nemen.
Het voorstel van den heer Wilmer wordt in stemming
gebracht en aangenomen met 23 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heerer:van der Eist, Hartevelt, van
Hamel, Bots, Fischer, van Romburgh, Wilmer, Hoogenboom,
Pera, J. P. Mulder, van Tol, van der Pot, van Gruting,
Aalberse, Sasse, Huurman, Fabius, Zwiers, A. Mulder, de
Boer, Boot, Jaeger en Briët.
Tegen stemmen de heerenReimeringer, van der Lip,
Botermans, Sijtsma en Fokker.
De Voorzitter. Er is derhalve besloten beide amende
menten eerst te bespreken alvorens tot stemming over te
gaan. Verlangt thans nog iemand het woord over het amende
ment van den heer Sijtsma?
'De heer Pera. M. d. V. Kan ik er meteen aan verbinden
mijn oordeel over het tweede amendement?
De Voorzitter. Ik acht het beter de amendementen na
elkander te bespreken. Het is wellicht gewenscht, dat de
heer Aalberse of W7ilmer hun amendement met een enkel
woord toelichten. Wordt dit amendement ondersteund?
De heer Fokker. M. d. V. Dat heb ik zoo straks ook
gevraagd.
Het amendement van den heer Wilmer wordt voldoende on
dersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Het is dus de bedoeling, dat wij eerst
hooren het pro en contra ten opzichte van de beide amende
menten. Wanneer wij tot stemming overgaan, wordt dus
eerst het amendement op artikel 21 in stemming gebracht.
Voor den goeden gang van zaken zou ik dus in overweging
willen geven bij de besprekingen eerst te behandelen het
amendement van den heer Sijtsma en daarna dat van den
heer Wilmer. Ik stel dus eerst aan de orde de bespreking
over het amendement van den heer Sijtsma.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik hoop dat het geoorloofd
zal zijn om thans reeds eenige algemeene opmerkingen te
maken voor of tegen Me beide voorgestelde amendementen.
Toen ik na het amendement van den heer Sijtsma gisteren
avond nog het amendement van de heeren Wilmer en Aalberse
ontving, kwam het mij voor, dat het lid van de Commissie
van Financiën, dat tegenover mij zat, wel eenigszins gelijk
had met zijn bewering, dat het misschien beter was geweest,
wanneer wij met de behandeling van deze belastingverordening
rustiger tijden hadden afgewacht. Wat toch is het geval?
Wanneer deze verordening op het oogenblik niet was voor
gesteld, zouden wij zeer zeker zijn voortgegaan met het be
ramen van maatregelen, die den economischen druk, door de
tijdsomstandigheden vooral op de minder gegoeden gelegd,
zouden kunnen verlichten. Dergelijke maatregelen komen
bijna in iedere vergadering hier ter sprake. Wij zouden
daarvoor echter niet gekozen hebben het weinig geschikte
middel, dat bestaat in een wijziging van het stelsel der be
lastingheffing. Nu Burgemeester en Wethouders die belasting
verordening eenmaal wel aan de orde hebben gesteld, heeft
men dat middel echter ook aangegrepen. Nu kunnen de
voorstellers van beide amendementen althans voorzoover
zij toen lid van den Raad waren; de heer Wilmer valt daar
dus niet onder het verwijt echter niet ontgaan, dat zij
met hun voorstellen eigenlijk een jaar te laat komen. Verleden
jaar hebben wij de verordening op den hoofdelijken omslag
bekeken speciaal met het oog op de draagkracht der bevolking.
Er zijn toen door Burgemeester en Wethouders gegevens