173
gedurende het jaar 1917 te verhuren aan de wed. C. Dieben
geb. Biesiot alhier voor de som van ƒ50.— per jaar.
Aangezien de wed. Dieben zich bereid heeft verklaard ook
in 1918 de beweiding tegen betaling van ƒ50.te pachten
en daartegen noch bij de Commissie van Fabricage, noch bij
ons College bezwaar bestaat, geven wij U in overweging de
beweiding van het Schuttersveld in den Maredijkschen polder
ook gedurende het jaar 1918 te verhuren aan de wed. C.
DiebenBiesiot alhier voor de som van ƒ50.— per jaar en
verder onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 267. Leiden, 7 November 1917.
Op ultimo December a.s. eindigt de pacht van de invorde
ring der bruggelden aan de Zijl- of Spanjaardsbrug, laatstelijk
krachtens raadsbesluit van 4 Mei 1916 (Ingek. Stukken No.
93) gedurende het tijdvak van 1 Mei 1916 tot 1 Januari 1918
verpacht aan H. Tijhuis te Rijssen voor de som 1000.
per jaar.
Blijkens de ter visie liggende stukken is Tijhuis niet ge
negen het pachtcontract tegen een zeltde pachtsom te ver
lengen en is hij slechts bereid eene overeenkomst gedurende
het jaar 1918 aan te gaan tegen betaling van ƒ500.— of
van L Januari 1918 tot uiterlijk 31 December 1919, doch
niet langer dan tot de opening der nieuwe vaart, tegen
ƒ400.per jaar.
De mindere pachtsom bij verpachting gedurende 1918 houdt
verband met de belangrijke vermindering der scheepvaart en
de hoogere exploitatiekosten, terwijl het tweede aanbod ge
baseerd is op de overweging, dat de eerste maanden van het
jaar 1919 wegens vorst en verminderde vaart zeer weinig
zullen opbrengen, welke schade bij voltooiing van het nieuwe
kanaal, b.v. in het voorjaar van het jaar 1919, niet meer kan
worden ingehaald.
Met de Commissie van Fabricage zien wij in openbare
verpachting geen heil, aangezien Tijhuis bij de laatste open
bare verpachting in 1913 de eenige inschrijver was en in
1916 ook reeds om gelijksoortige redenen, als thans worden
aangevoerd, in eene vermindering van de pachtsom van
ƒ1260.— tot ƒ1000.— 'sjaars moest worden toegestemd.
De commissie wil nu op het tweede aanbod van den pachter
ingaan, aangezien deze oplossing h.i. te verkiezen is boven
eigen beheer, terwijl er naar hare meening wel geen andere
gegadigden te vinden zullen zijn, nu de omlegging der vaart
spoedig te wachten is. Ons College geeft daarentegen de voor
keur aan eene verpachting voorloopig slechts gedurende het
jaar 1918. In dat jaar wordt dan in ieder geval ƒ100.—
meer pacht ontvangen, terwijl dan over een jaar eene nadere
beslissing in zake de bediening der brug en de invordering
der bruggelden kan worden genomen.
Wij geven U mitsdien in overweging de invordering van
de bruggelden aan de Zijl- of Spanjaardsbrug gedurende het
jaar 1918 ondershands te gunnen aan den tegenwoordigen
pachter H. Tijhuis te Rijssen voor de som van ƒ500.per
jaar en verder onder de bestaande voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 268. Leiden, 7 November 1917.
Op 30 April a.s. eindigt de pacht der invordering van de
tolgelden aan het Zijlhek bij de Spanjaardsbrug, laatstelijk
krachtens raadsbesluit van 10 April 1913 (lngek. Stukken
no. 86) voor den tijd van 5 jaren verpacht aan W. Ramp te
Leiderdorp, voor een som van 1850.per jaar.
In nevensgaand adres verzoekt Ramp de pachtovereen
komst weder voor 5 jaren te verlengen onder de bestaande
voorwaarden.
Aangezien wij met de Commissie van Fabricage van oor
deel zijn, dat er geen reden is om eene hoogere opbrengst
dan voorheen te verwachten, omdat het vervoer langs den
Zijldijk in de laatste jaren zeker niet is toegenomen, isero.i.
alle aanleiding het verzoek van Ramp, die een goede pachter
is en zijne verplichtingen steeds behoorlijk nakomt, in te
willigen. Alleen zal in de overeenkomst eene bepaling dienen
te worden opgenomen, dat de kosten van duinwater voor
rekening van den pachter komen. Sedert de aansluiting van
de pachterswoning aan de waterleiding heeft deze zich hier
toe verbonden.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging te
besluiten de invordering der tolgelden aan het Zijlhek wederom
ondershands voor den tijd van 5 jaren, ingaande 1 Mei 1918,
te verpachten aan W. Ramp te Leiderdorp, tegen een pacht
som van 1850.per jaar en verder onder de bestaande,
doch in boven aangegeven geest aangevulde voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Edel Achtbaren Heeren
Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigde eerbied te kennen, de ondergetee-
kende Willem Ramp, pachter van het »Zijlhek" te Leiderdorp,
verzoekt beleefd uw colégie, daar het pachtcontract van het
»Zijlhek' den 30 April 1918 afloopt, dat hij hem gaarne
weer voor vijf achtereenvolgende jaren wenscht te houden,
onder dezelfde voorwaarde zooals hij hem gehad heeft.
Leiderdorp 13 October 1917.
't Welk doende enz.
W. Ramp.
N°. 269. Leiden, 7 November 1917.
In Uwe Vergadering van 18 Januari j.l. (Ingek. Stukken no. 15)
werd overeenkomstig ons voorstel besloten aan het gilde der
waagwerkers over het jaar 1916 boven de gewone toelage van
240 voor de werkzaamheden, die zij ten behoeve van de
gemeente in de Waag verrichten, nog een som van 50 extra
uit te keeren, aangezien tengevolge van de buitengewone
tijdsomstandigheden de ontvangsten van het gilde verminderd,
doch zijne uitgaven gestegen waren.
Thans hebben de waagwerkers zich wederom tot ons College
gewend met het verzoek, om »in dezelfde gunst te mogen
komen als verleden jaar.'
Aangezien wij met de Commissie vofcr het Marktwezen van
oordeel zijn, dat de tijdsomstandigheden voor de waagwerkers
nog steeds weinig gunstig zijn en niet beter dan verleden jaar,
achten wij, evenals de commissie, wel termen aanwezig, om
het gilde eene zelfde tegemoetkoming te verleenen, al is de
gemeente geenszins verplicht het gilde financieel te steunen
en al kan de jaarlijksche toelage van 240 voor de werk
zaamheden der waagwerkers voor de gemeente voldoende-
worden geacht.
Wij geven U derhalve in overweging te besluiten aan het
gilde der waagwerkers ook over het jaar 1917 een extra toe
lage van 50 toe te kennen,
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 270. Leiden, 7 November 1917.
In nevensgaand adres verzoekt J. W. Wiggers een gedeelte
van den vóór zijn perceel Witte Rozenstraat No. 11 gelegen
grond, ter breedte van 4 M. en ter diepte van 4.44 M., op
de situatie in'rood aangegeven, aan de gemeente in eigen
dom te mogen overdragen, teneinde na die overdracht aan
de gas- of aan de electrische leiding te kunnen worden aan
gesloten. Tevens verklaart adressant zich bereid een bedrag
van ten hoogste 3 per M*. in de gemeentekas te storten
voor het in orde maken van de over te dragen strook.
Aangezien wij met de Commissie van Fabricage van oor
deel waren, dat van overneming van slechts een gedeelte
van den vóór het perceel gelegen grond geen sprake kon zijn
en het dan ook steeds de gewoonte is uitsluitend de geheele
vóór een perceel gelegen strook gronds in eigendom en onder
houd over te nemen, nadat de bestratingskosten vooraf in de
gemeentekas zijn gestort, deelden wij aan adressant mede,
dat wij slechts dan bereid waren een gunstig praeadvies op
zijn verzoek uit te brengen, indien niet slechts het gedeelte,
waarin de dienstleiding der Lichtfabrieken eventueel zou
komen te liggen, werd overgedragen, doch hij genegen was.
de geheele vóór het perceel No. 11 gelegen terreinstrook, op
de teekening in groen aangegeven, zonder"eenige kosten voor
de gemeente aan haar in eigendom en onderhoud af te staan
en bovendién de kosten van bestrating enz. van dat gedeelte
vooraf te storten. Deze kosten zouden dan 2.per M2. of
voor de geheele strook ter oppervlakte van 76 M2. f 152.
in totaal bedragen.
Wiggers bleek echter zijn grond onder die voorwaarden
niet te willen afstaan en verzocht ons andermaal met gedeelte
lijken afstand te mogen volstaan.
Zooals wij boven reeds opmerkten, is dit verzoek niet voor
inwilliging vatbaar. Men zou dan den dwazen toestand krijgen,
dat van de voormalige Witte Rozenlaan vóór het perceel van