170 van het nieuwe paviljoen en de dokterswoning op het terrein der Gestichten, hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. v Bij schrijven van 18 Februari dezes jaars wendden de aan nemers zich tot onze Commissie met een soortgelijk verzoek, als zij thans tot den Raad hebben gericht. Uoor ons werd hierover het advies ingewonnen van den Directeur der- Gemeentewerken, wiens desbetreffend rapport in atschrift hier nevens gaat. Zonder op de details in te gaan, heelt onze Commissie zich toen, en ook nu weer, de principieele vraag gesteld, ol besteders verplicht zijn te deelen in de schade die aannemers lijden door stijging van de prijzen van materialen na den datum der inschrijving. Wij hebben toen, en ook nu weer, gemeend deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden, een standpunt dat door ons bij verschillende andere soortgelijke verzoeken eveneens was ingenomen. Een uitzondering zouden wij alleen dan in overweging willen nemen, indien de inschrijving geschiedde vóór Augustus 1914 en de uitvoering en voltooiing daarna plaats vond. Dit is echter in casu niet het geval. De aanbesteding van het nieuwe paviljoen had plaats 15 November 1915, die van de Dokters woning 29 Mei 1916. Wij meenen dat de risico van het contract geheel voor rekening van den aannemer moet blijven, die bij daling van prijzen toch zeker ook het voordeel niet met den besteder zou deelen. Bovendien zou inwilliging van het verzoek niet alleen onbillijk zijn tegenover andere aannemers, die soort gelijke verzoeken indienden, en hierop een afwijzende be schikking hebben gekregen, doch ook tegenover hen, die tegelijk met adressanten op de bedoelde werken inschreven en wèl een risicopost in hun aanneemsom opnamen doch daardoor een hooger bedrag noteerden, zoodat zij niet voor de gunning in aanmerking kwamen. Het behoeft voorts geen betoog, dat het karakter van het contract van aanneming geheel zou verloren gaan, indien men het risico-element voor den aannemer uitschakelde. Waar wij alzoo hebben gemeend deze zaak principieel te moeten beschouwen, ligt het niet op onzen weg nader in détails te tred in en de door adressanten beweerde prijsstijgingen te controleeren. In het bijgevoegde rapport van den Directeur der Gemeente werken is hieraan echter de noodige aandacht geschonken. Wij geven U derhalve in overweging den Raad voor te stellen op het adres van de heeren van Dun en van Oers afwijzend te beschikken. De Commissie van Beheer, J. C. van der Lip, Voorzitter. J. Draaijer, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren, De ondergeteekenden J. van Dun C. van Oers aannemers van de intusschen uitgevoerde werken voor het gesticht Endegeest (Bestek No. 14 Dienst 1915) te Oegstgeest, nemen hiermede de vrijheid U.Edelachtbare Heeren te vragen goed gunstig te willen beschikken op hun verzoek tot vergoeding van de aan bedoelde werken geleden verliezenwelke verliezen niet zijn voortgesproten uit een te laag becijferde aannemingssom doch uit de abnormale stijging van materialen en arbeidsloonen. De werken zijn tot volle tevredenheid van het Bestuur van Endegeest uitgevoerd geworden, hetgeen te danken is aan de groote krachtsinspanning en plichtbesef van de aannemers; eene groote teleurstelling was het dan ook voor onderge teekenden op een desbetreffend verzoek tot vergoeding van het Bestuur van Endegeest een weigerend antwoord te moeten ontvangen. Zulks trof ondergeteekenden te meer daar tijdens het werk zoowel door den Ingenieur de Jong als door den Hoofd opzichter Horiweg toespelingen gemaakt zijn (bij tusschen- tijdsche reclames over de duurte der materialen) dat verlies door deze abnormale stijgingen bij verzoekschrift zeker zou worden vergoed. Bij onderzoek zal het U blijken dat genoemde Heeren deze toezegging meermalen hebben gedaan. Wij vertrouwen dan ook dat U niet zult kunnen gedoogen dat wij als eerlijke aannemers de dupe van dé historie worden indien het verlies voor onze rekening moet blijven zijn wij als het ware geruineerd. Slechts door verpanding van ter mijnen, door het geven van hypotheek op een huis te Yucht en door inpand geving van onze materialen zijn wij tot dusver boven water kunnen blijven. De juistheid van.deze vertrouwe lijke inlichtingen kunnen wij door bewijzen staven. Ingesloten doen wij U ter onderzoek toekomen een staat van meerdere uitgaven wegens de abnormale stijging der materialen en werkloonen, sluitende met een cijfer van ƒ11.000.— omtrent de correctheid der cijfers zijn wij steeds gaarne bereid met U in discussie te treden. Moge het aan U Edelachtbaren dan ook behagen eene commissie tot onderzoek te benoemen teneinde door deze te doen uitmaken de al- of niet billijkheid van ons verzoek. Onzerzijds zien wij dit onderzoek met gerustheid en ver trouwen tegemoet terwijl wij ons vleien met de hoop dat instelling dezer commissie Uwerzijds niet zal worden ver worpen daar wij mogen aannemen dat de Bestuurderen van de Gemeente Leiden steeds het recht en de billijkheid zullen hoogstaan. Uw desbetreffend besluit gaarne tegemoet ziende teekenen wij met verschuldigde Hoogachting de Dienaren'van Uwen Raad. J. van Dun. Vucht 12 September 1917. C. van Oers. No. 256. Leiden 6 November 1917. Aangezien tegen inwilliging van het hiernevensgaand ver zoek van Dr. W. Th. M. Weebers geenerlei bezwaar bestaat, geven wij Uwe Vergadering in overweging Dr. W. Th. M, Weebers voornoemd, wederom voor den tijd van drie jaren, te bestendigen in de betrekking van Stads-Geneesheer. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 24 October 1917. Aan den Raad der Gemeente Leiden. De ondergeteekende, stadsgenees- en heelkundige heelt door dezen de eer U te verzoeken hem in zijn betrekking van stadsgenees- en heelkundige te willen beslendigen. Hetwelk doende enz.- Dr. W. T. M. Weebers. N°. 257. Leiden, 6 November 1917. Bij nevensgaand adres verzoekt de heer H. Oberman om eervol ontslag als leeraar in de Nederlandsche en Hoog- duitsche talen aan de Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen alhier. Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons College geen bezwaar bestaat, stellen wij U voor, om aan den heer H. Oberman, op zijn verzoek, eervol ontslag te verleenen uit zijne hierbovengenoemde betrekking en dat ontslag te doen ingaan op 1 Januari '1918. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Ondergeteekende, Oberman Hendrik, heeft de eer, aan Uw college eervol ontslag te vragen, met ingang van 1 Januari 1918, uit zijne betrekking van leeraar in de Nederlandsche en Hoogduitsche talen aan de kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen alhier, wegens zijne benoeming tot leeraar in de geschiedenis en de Nederl. taal aan de Handelsschool te Rotterdam. Leiden, 1 November 1917. H. Oberman. N°. 258. Leiden, 7 November 1917. Wij hebben de eer U hierbij ter vaststelling aan te bieden het le Suppletoir Kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1917. Bij onveranderde vaststelling zal het belastbaar inkomen bedragen 437.675. De proefdrukken van dit kohier zijn aan de Raadsleden toegezonden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 2