Aug. L. Reimeringer.
166
«belastbaar inkomen," dat wel in het opschrift dezer afdeeling
en verder o. a. in art. 23 voorkomt, duidelijk vast te leggen.
Het tweede wil misverstand afsnijden over de vraag of men
ook bij de interpretatie van art. 11 vierde lid sub a met deze
uitbreidingen heeft rekening te houden.
Art. 26. De wijziging beoogt een voor de praktijk meer
bruikbaren regel te geven, waarbij zoowel art. 50 tweede lid
der wet als art. 12 van de bestaande verordening zijn gevolgd.
Art. 29. De eerste wijziging strekt om gevoeligheid van
sommige belastingbetalenden te ontzien. De bevoegdheid om
specificatie van de onderdeelen van het inkomen te vorderen,
welke ook in art. 14 der geldende verordening is neergelegd,
moet in geen geval worden prijs gegeven.
Art. 32. Daar de Raad ook ten aanzien van verzoeken
om ontheffing de noodige voorlichting zal behoeven, schijnt
het aangewezen dat ook met het onderzoek daarvan de Com
missie voor de bezwaarschriften wordt belast.
Art. 33. De afwijking van art. 95 der wet komt ons geen
verbetering voor. Het kan toch niet de bedoeling zijn, dat
iemand, die eerst in den loop van het belastingjaar zijn in
komen op de aangegeven wijze ziet dalen, over dat geheele
jaar ontheffing bekomt. In het amendement is de redactie
der wet, behoudens wat een kleine verduidelijking scheen,
gevolgd.
In het tweede naar ons amendement derde lid wordt
wel voorgesteld iets van de wet af te wijken. Gesteld toch
dat bij de beoordeeling van de ontheffing het zuiver inkomen
reeds weder tot het oude peil blijkt te zijn gestegen, doch
toevallig meer dan drie maanden sedert de daling Verloopen
zijn, dan zien wij geen enkele reden, waarom er ontheffing
zou moeten worden toegestaan.
Art. 3. Invorderingsverordening. De vraag, wanneer de
navordering invorderbaar is, scheen ons niet genoegzaam
beantwoord.
Ten slotte zouden wij nog de vraag willen stellen, of het
de bedoeling is, dat navordering ook kan plaats hebben van
de erfgenamen. In dat geval komt het ons voor, dat die
bedoeling bepaaldelijk moet worden uitgedrukt.
De Commissie van Financiën,
C. W. van der Pot Bz.
H. M. Sasse.
Amendementen van de Commissie yan Financiën.
A op de heffingsverordening:
Art. 3.
Tusschen «wiens" en «inkomen" wordt ingelascht het
woord: «zuiver".
Art. 4.
In het derde lid wordt voor «inkomsten" gelezen«inkomens"
en voor «naar hun gezamenlijk inkomen": «naar het gezamen
lijk belastbaar inkomen van de beide echtgenóoten".
Art. 6.
De woorden «5°. elke andere bron van inkomen" ver
vallen.
Art. 9.
Als derde lid wordt toegevoegd: «De betaling, die de leden
eener coöperatieve vereeniging of de aandeelhouders eener
naamlooze vennootschap van de vereeniging of vennootschap
ontvangen voor geleverde goederen of verrichten arbeid, wordt
tot haar volle bedrag als prijs der goederen of als arbeidsloon
beschouwd".
Art. 10.
Als tweede lid wordt toegevoegd: «Periodieke uitkeeringen,
die genoten worden ingevolge eene verbintenis, waarvan de
naleving niet in rechte kan worden gevorderd alle uit
keeringen van ouders ten behoeve van onderhoud en opvoeding
hunner kinderen, voor zoover niet uitgezonderd bij art. 11
vierde lid, daaronder begrepen worden niettemin als ver
schuldigd beschouwd. Deze bepaling geldt niet, indien de
persoon, die de uitkeering geniet, met den gever samenwoont".
Art. 11.
In het eerste lid tweede gedeelte vervalt het woord «ook".
In het eerste lid derde gedeelte wordt achter «belastingen"
ingevoegd („waaronder de personeele belasting, behalve voor
zooveel zij op een bedrijf rust, niet is begrepen)".
In het vierde lid wordt tusschen het gedeelte sub a en
dat sub b ingevoegd;
y>b. het aandeel in de winst van coöperatieve vereenigirigen,
dat door de leden als zoodanig wordt genoten, voor zoover
het niet is begrepen in de betaling voor geleverde goederen
of verrichten arbeid;
c. het aandeel in de winst van onderlinge verzekering
maatschappijen, dat door de deelnemers als zoodanig wordt
genoten
«h" wordt dan »d."
Art. 20.
In het derde lid wordt achter »is" ingevoegd«ter bere
kening van het zuiver inkomen".
ARt. 22.
Aan het slot van het eerste lid wordt als nieuwe zinsnede
toegevoegd: „Het na deze vermindering overblijvend bedrag
heet belastbaar inkomen."
De aanhef van het tweede lid wordt gelezen: «Voor de
toepassing van dit artikel worden weduwnaarsenz."
terwijl in den tweeden regel het woord «worden" vervalt.
Art. 26.
De tweede zinsnede wordt vervangen door de volgende
«Indien iemand verklaart niet te kunnen schrijven, wordt
het biljet op zijn verlangen met vermelding der reden door
of vanwege den Controleur der Gemeentebelastingen of door
den ambtenaar, belast met de ophaling der beschrijvings
biljetten, ingevuld en, na voorlezing, namens den aangever
onderteekend.
Art. 29.
De aanhef wordt gelezen: «Door Burgemeester en Wet
houders of namens hen door den Controleur der Gemeente
belastingen."
Tusschen «inlichtingen", en «alsook" wordt ingevoegd
«specificatie van de onderdeelen van het inkomen".
Art. 32.
In het eerste lid wordt achter «bezwaarschriften" inge
voegd «en verzoeken om ontheffing als bedoeld in art. 33".
Art. 33.
In het eerste lid wordt hetgeen volgt op de woorden «op
dien aanslag" vervangen door het volgende«over de op
het tijdstip dier daling nog niet ingetreden maanden van
het belastingjaar."
Vervolgens wordt als tweede lid ingevoegd: «Grondslag
voor het berekenen der ontheffing is het verschil tusschen
den aanslag en de belasting die naar het overgebleven be
lastbaar inkomen over gelijk tijdvak zou zijn geheven."
Het tweede lid wordt derde lid. Voor «binnen drie maanden"
wordt gelezen«sindsdien" en voor «stijgt"«gestegen is".
Het derde lid wordt vierde lid.
B. op de invorderingsverordening:
Art. 3.
In het tweede lid wordt achter «termijn" ingevoegd«en
wel terstond na de dagteekening van het aanslagbiljet".
N°. 249. Leiden, 22 October 1917.
Met de door de Commissie van Financiën op de nieuwe
verordeningen, regelende de heffing en de invordering eener
plaatselijke directe belasting naar het inkomen voorgestelde
amendementen, kunnen wij ons in hoofdzaak vereenigen.
Slechts enkele wijzigingen van geringen omvang, hetzij van
de amendementen, hetzij van de conceptverordeningen, zouden
wij U nog in overweging willen geven:
A. in de heffingsverordening
1°. art. 10, 2e lid. Den door de commissie voorgestelden tus-
schenzin «alle uitkeeringen van ouders enz." zouden wij
willen gelezen zien: alle dergelijke uitkeeringen ten
behoeve van onderhoud en opvoeding, voor zoover niet uit
gezonderd bij art. 11 vierde lid, daaronder begrepen
Ook uitkeeringen van anderen, dan ouders, b. v. van groot
ouders, vallen dan onder de hier bedoelde uitkeeringen.