192
DONDERDAG 20
SEPTEMBER 1917.
ordening zal worden uitgesteld «totdat de Raad de concept
verordening omtrent de salarisregeling gedrukt voor zich heeft,''''
maar tot dat deze verordening zal zijn tot stand gekomen.
Wij krijgen toch een voorstel van de Oommissie ad hoe,
maar daaraan hebben wij nog niets, wij moeten weten hoe
en wat de Raad daaromlrent zal beslissen. Maar dit zal wellicht
ook wel de bedoeling van den heer Sijtsma zijn. Dit nu aan
genomen, maak ik er toch bezwaar tegen in die richting
mede te werken. Het verbaast mij zelfs eenigszins dat men
met dit voorstel gekomen is. Men wist al sinds lang, dat
dit onderwerp vandaag behandeld zou worden. Dit is zeer
bijtijds aan den Raad medegedeeld. De Commissie ad hoe
heeft dus gelegenheid genoeg gehad aan Burgemeester en
Wethouders te vragen of het niet wenschelijk werd geacht
de behandeling van deze verordening nog wat uit te stellen
in verband met de spoedig te verwachten nieuwe salaris
regeling. Om de behandeling, nu wij allen hiervoor bijeen
zijn en degene, die met de verdediging van dit onderwerp
belast is, zich er geheel heeft ingewerkt en verschillende leden
zich ook op het verdedigen van amendementen voorbereid
hebben, om nu de behandeling plotseling uit te gaan stellen
voor een maand ik zet daar evenwel een vraagteeken
achter
De Voorzitter. Voor een jaar.
De heer van der Lip. U zegt, Mijnheer de Voorzitter, voor
een jaar, laat ons dan zeggen voor een half jaar, daartoe
kunnen wij onze medewerking niet verleenen. Wij vinden dat
deze verordening thans behandeld behoort te worden. Burge
meester en Wethouders hebben er al dikwijls voor op hun
hoofd gehad, dat deze zaak zoo lang getraineerd heeft, daarom
kunnen wij thans niet medegaan met het voorstel om de
behandeling weer uit te stellen, wat de schijn zou kunnen
wekken of wij deze gelegenheid aangrepen om deze zaak
op de lange baan te schuiven. Trouwens, zooals ik reeds
opmerkte, de noodzakelijkheid voor het uitstel bestaat ons
inziens niet.
De heer Aalberse. M. d. V. Een enkel woord naar aan
leiding van de motie van den heer Sijtsma. Zooals ik heb
medegedeeld, is deze zaak ter sprake gekomen in de Commissie.
Het eind van de bespreking is geweest, dat de Commissie
besloten heeft niet een dergelijk voorstel te doen, om de
behandeling van deze verordening aan te houden. Wel zou
worden medegedeeld, dat er door de Commissie ernstig over
gedacht is en dit wel om het verwijt te ontgaan, dat men, als het
rapport uit zou zijn gekomen, zou zeggenhadt ons maar gezegd,
dat er wijziging moest worden gebracht in de verordening,
dan hadden wij de behandeling daarvan liever nog wat
uitgesteld.
Wanneer er gesproken wordt over wijziging, dan is dat
woord dubbelzinnig. Ik geloof niet zoozeer, dat er wijzigingen
zullen moeten worden aangebracht in de verordening gelijk
deze door den Raad zal zijn vastgesteld, maar slechts aan
vullingen. Laat mij een voorbeeld mogen noemen. Het is de
vraag, of er bij de salarisregeling eene bepaling moet worden
opgenomen of nachtwerk overwerk is of niet, en extra betaald
moet worden. Wordt nachtarbeid gerekend als werk dat aan
de betrekking is verbonden, dan zal daarmede rekening moeten
worden gehouden bij de vaststelling van het salaris. Wordt
er eene aparte regeling gemaakt voor overwerk en wordt er
dus eene bepaling gemaakt betreffende het nachtwerk, dan
moet men bij de vaststelling van het grondsalaris daar goed
mede rekening houden. Dit moet dan lager zijn, omdat men
volgens de verordening regelende de rechtspositie van de
ambtenaren voor nachtwerk extra wordt betaald.
Zoo zou ik nog enkele voorbeelden meer kunnen noemen.
Dat is de reden, waarom wij er over gedacht hebben voor te
stellen de behandeling aan te houden. Wij hebben evenwel
besloten dat voorstel niet te doen, maar alleen eerlijkheidshalve
den Raad er op voor te bereiden, dat het noodig zou kunnen
blijken, wijzigingen in de verordening aan te brengen, en men
ons later niet zou kunnen verwijten door te zeggenwaarom
hebt gij ons niet van te voren gezegd, hoe de zaak zit, wij
hadden liever nog een paar maanden met de behandeling
gewacht dan dat wij deze thans weer zullen moeten gaan
veranderen.
In de tweede plaats wil ik antwoorden op een zacht verwijt
van den heer van der Lip, die meende, dat toen indertijd
werd medegedeeld, dat de bedoeling van Burgemeester en
Wethouders was, om vandaag de verordening te behandelen,
wij er toen op gewezen en voor uitstel gepleit moesten hebben.
Evenwel, in dien tijd verkeerden de leden van de Commissie
voor de salarisregeling in de vaste overtuiging, dat -voor 1
September, mede in verband met persoonlijke redenen, het
rapport zou zijn uitgebracht. Er waren voor die overtuiging
allerlei redenen, o.a. dat de heer Heeres ophield lid van den
Raad te zijn en daardoor ook lid van de Commissie. Tegenover
hem was het een kwestie van wellevendheid, waar hij ook
zoo een groot aandeel heeft gehad in de werkzaamheden der
commissie, om te zorgen, dat het rapport uitkwam voor 1 Sep
tember, zoodat ook de heer Heeres het rapport nog zou
kunnen medeonderteekenen. Het stond bij ons vast, dat het
rapport voor dien tijd gereed zou zijn. Omstandigheden buiten
de schuld van de Commissie waren oorzaak van een maand
vertraging. Ik geloof echter, dat de vertraging van een maand
van ons rapport geen reden behoeft te zijn, om de verordening
thans niet te behandelen.
De heer van der Elst. M. d. V. Het is een groote ver
rassing voor mij geweest te vernemen, dat de heer Sijtsma
gekomen is met een motie tot het afbreken van de be
handeling.
Het is mogelijk, dat wanneer de verordening van de salaris
regeling is afgehandeld, in de thans aan de orde zijnde ver
ordening wijzigingen gebracht moeten worden. Maar wij
hebben reeds zoo lang gewacht en nu de zaak eindelijk aan
de orde is gekomen, wordt voorgesteld, om maar weer met
den geheelen rommel naar huis te gaan. Daarom zou ik zeggen
wanneer het werkelijk waar is, dat enkele bepalingen moeten
worden veranderd, dan is het een kleine moeite, om later
aanvullingsartikeltjes te maken, die rekening houden met de
salarisverordening. Wij zitten er hier nu voor; laten wij de
zaak dus afwerken."
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wensch op te merken, dat
de Commissie ad-hoc als zoodanig geen voorstellen kan doen,
maar wel een wensch kan uitspreken. Ik heb daarom ge
meend, rekening houdend met wat ik in de Commissie heb
gehoord, dat het beter was dezen weg te volgen. Andere
heeren denken zoo niet, maar ik heb toch het recht om dit
voorstel te doen.
Ik geloof niet, dat wij de zaak een jaar uitstellen als men
mijn voorstel aaneemt, zooals de Voorzitter zegt. Wij hadden
plan, om met 1 September met het rapport te komen. Het is
hier gezegd, dat spoedig het rapport ter behandeling zal
worden aangeboden; wij hebben dan alles bij elkaar.
De heer van der Eist zegt: wij moeten den rommel dan
weder medenemen en later weder de zaak bestudeeren. Ik ben
nog niet zoo vast overtuigd dat de aan te brengen wijzigingen
zich zullen bepalen tot een klein aantal; er zullen misschien
belangrijke wijzigingen aangebracht moeten worden. Wij
zullen ons dan toch weer van het begin af in de zaak moeten
inwerken.
Waar ik echter merk, dat van de zijde van Burgemeester
en Wethouders geen steun voor mijn voorstel te wachten is,
terwijl de Raad er blijkbaar ook niet bijzonder warm voor
is, wensch ik te verklaren, dat ik mijn motie niet aan een
stemming zal onderwerpen.
Ik zal mijn motie dus intrekken en medewerken aan de
tot standkoming van de verordening.
De Voorzitter. Het doet mij genoegen, dat U Uw motie intrekt.
Ik vind het voor een dergelijke gelegenheid als deze geschikter,
wanneer een voorstel, zooals de heer Sijtsma thans heeft ge
daan, een week te voren wordt ingediend, zoodat het tijdig
ter kennis van de leden kan worden gebracht, zoodat zij zich
er op kunnen voorbereiden.
En wat nu de zaak zelve betreft, wat hindert het, dat er vroeg
of laat in deze verordening veranderingen zullen moeten worden
aangebracht? Wij stellen op het oogenblik een soort grondwet
vast. Ik zou den heeren willen verzoeken, wanneer er ooit weer
zulk een belangrijk voorstel aan de orde komt als deze ver
ordening, dan zoo vriendelijk te willen zijn, een week van te
voren aan ons kennis te geven, wanneer men wenscht voor te
stellen aanhouding van de behandeling, maar niet zoo rauwe
lings met een voorstel daartoe in de vergadering te komen.
Dit is een zaak van te veel gewicht. Gesteld iemand heeft
geen zin in de behandeling en denkt: laat ik maar voorstellen
de behandeling uit te stellen. Het zou den schijn toch kunnen
wekken, dat zoo'n voorstel een beetje lichtzinnig is gedaan.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil mij van dien schijn vrij
pleiten. Mijn voorstel is het gevolg van hetgeen den vorigen
Dinsdag in de Commissie ad hoe besproken is geworden. Na dien
tijd was er weinig of geen gelegenheid dit voorstel nog te
doen. Zelfs dan nog zou de Raad er toch niet voor heden
kennis van hebben gekregen. Ik zal deze zaak thans laten
rusten en nog een enkele opmerking maken bij wijze van
algemeene beschouwingen. Ik zal het evenwel kort maken.
Evenals de heer van der Eist zal ik de quaestie laten rusten,
waarom eerst zoo laat na de aanneming van de bekende
motie van den heer Aalberse deze verordening bij den Raad
aanhangig is gemaakt. Het zou napleiten zijn en dat wil ik
hier niet. Ik wil ook niet met Burgemeester en Wethouders
er over twisten of deze verordening al dan niet moet worden
geacht te zijn in het belang van gemeente en de ambtenaren.