DONDERDAG 20 SEPTEMBER 1917.
artikelen, onder meer tengevolge van het amendement van
de heeren Briët c.s., dat een invoeging van nieuwe artikelen
21 a en b beoogde. De heeren hebben daartegen zeker geen
bezwaar? Zoo neen, dan is aldus besloten.
Alvorens de geheele verordening in stemming te brengen
geef ik het woord aan den heer van Hamel, die er om ge
vraagd heeft.
De heer van Hamel. M. d. Y. Bij den aanvang der discussie
heeft de heer van der Pot bij de algemeene beschouwingen
de vrees uitgesproken, dat deze verordening wel eens niet
aangenomen zou kunnen worden. Bij de stemming over art.
1 is evenwel gebleken, dat de heer van der Pot zich eene
veel te pessimistische meening had gevormd. Ik wil wel be
kennen, dat ik zij het zonder groote geestdrift mijne
stem zou hebben gegeven aan deze verordening. Ik wil evenwel
niet verheelen, dat ik, na het aannemen van het amendement
van den heer Briët op art. 21, ondanks de talentvolle en
degelijke bestrijding van den heer van der Lip en ondanks
de groote bezwaren, die er aan verbonden zijn gelijk door
hem is toegelicht, waar het het belang der gemeente betreft,
meen de volle vrijheid te hebben tegen deze verordening te
stemmen.
De Voorzitter. Ik maak uit Uwe woorden op* dat U de
geheele verordening in stemming wilt zien gebracht.
De beer Hoogenboom. M. d. V. Is het nog mogelijk eene
enkele vraag te doen? De reden, waarom de heer van Hamel
zich tegen de verordening verklaart, is gelegen in het aan
nemen van het amendement van den heer Briët op art. 21,
hetwelk betrekking had op het. toekennen van 26 vrije
Zondagen. Het verweer, door den Wethouder den heer van
Lip tegen dit amendement gevoerd,, maakt mij, huiverig voor
deze verordening te stemmen, omdat ik niet weet, wat de con
sequentie van dit aangenomen amendement zal zijn, Ik zou
den geachten Wethouder daarom willen vragen of hij die
gevolgen nu,niet nader kan toelichten; misschien zal dat op
dit oogenblik moeilijk wezen. Zou het in dat geval geen
aanbeveling verdienen de stemming over deze verordening
tot de volgende zitting aan te houden, opdat wij dan van de
zijde van den heer van der Lip kunnen vernemen, welke groote
principiëele bezwaren uit de aanneming van het amendement
van den heer Briët voortvloeien. Dan zal het ons beter mogelijk
zijn onze stem ten aanzien van deze verordening te bepalen.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik kan het beantwoorden
van deze vraag aan den heer van der Lip overlaten, gehoord
de talentvolle behandeling door hem van dit onderwerp. Ik
wil alleen even in het licht stellen dat een van de redenen,
waarom door vele Raadsleden hunne stem aan het amendement
van den heer Briët gegeven is, gelegen is in het rooster, dat
door de brugwachters bij Burgemeester en Wethouders was
ingediend, maar bovendien zóó laat, dat wij niet meer in de
gelegenheid zijn geweest de portée er van na te gaan. Men
heeft den havenmeester zelfs niet om advies kunnen vragen.
De heer van der Lip heeft er op gewezen hoe lichtvaardig
er over dit amendement gestemd zou worden zonder eene
behoorlijke voorbereiding. Door de aanneming van dit amen
dement is deze verordening voor mij onaannemelijk geworden.
Ik zal daarom met volle overtuiging tegen deze verordening
stemmen.
De heer Fokker. M. d. V. Nu wij staan voor de eind
stemming over deze verordening, aarzel ik vooral in mijn
kwaliteit als commissaris van de Stedelijke fabrieken van
Gas en Electriciteit om daaraan mijn stem te geven. Ik
kan niet nagaan welke gevolgen de aanneming van het
amendement van den heer Briët op art. 21 zal hebben. Ik
voel mij daarom schier niet verantwoord, zoolang ik de ge
volgen daarvan niet heb kunnen overzien, daaraan mijn stem
te geven.
De heer Aalberse. M. d. V. Ik zou gaarne even een heel
kalme opmerking maken. Ik kan mij voorstellen, dat de
leden, die tegen het amendement van den heer Briët hebben
gestemd, zich na de woorden door den heer van Hamel zoo
even gesproken, eenigszins bezwaard gevoelen, nu zij de ge
volgen van het aangenomen amendement niet geheel kunnen
overzien, om hun stem uit te brengen voor de geheele ver
ordening. Ik wil echter in dit geval wijzen op het laatste
artikel van de verordening, waaruit blijkt, dat het nog ge-
ruimen tijd zal duren, voordat deze verordening in werking
treedt. Artikel 36 noemt n.l. den termijn van een jaar. Men
zal zich uit het begin van de beraadslaging herinneren, dat
er voordat deze verordening in werking zal treden, in verband
met de nieuwe salarisregeling vermoedelijk ook eenige wijzi
gingen of aanvullingen noodig zullen zijn. Welnu, ik zou het
ten zeerste betreuren, indien deze verordening, waaraan zoo
veel jaren is gewerkt, op het laatste moment nog zou stranden,
op grond van een artikel, dat, wanneer het absoluut nood
zakelijk is, nog voor aanvulling of wijziging vatbaar zou zijn,
voordat definitief deze verordening in werking zal treden.
Waarom geeft het laatste artikel een jaar tijd voor de in
werkingtreding van de verordening? Omdat er nog allerlei
werk moet worden verricht, allerlei instructies moeten worden
gemaakt, die in verband staan met de ontwerp-verordening.
Nu voelt iedereen, dat het artikel over de vrije Zondagen met
die instructies niets te maken heeft. Dat is eenmaal een
bepaling die in de verordening staat. Daaromtrent behoeft
niets voor te komen in de instructies. Wordt deze verordening
op het oogenblik niet aangenomen, dan kunnen er geen in
structies gemaakt worden. Dan blijven zij liggen. Wordt de
verordening nu aangenomen, dan kunnen dë personen, die
met dat werk belast zijn, voortgaan met het vaststellen van de
instructies. Dan kan onderwijl nog eens rustig worden nagegaan,
hoe dat artikel 21 zal werken, en kan men zien of het werkelijk
noodig is kleine aanvullingen te maken om de moeilijkheden,
die dan blijken te bestaan, zooveel mogelijk te voorkomen.
Men is dan in de gelegenheid dit te doen, voordat de ver
ordening in werking treedt. Het groot voordeel van de aan
neming der verordening op het oogenblik is dus de omstan
digheid, dat men met het vaststellen der verschillende
instructies voort kan gaan. Ik zou het ten zeerste betreuren,
wanneer, doordat de verordening niet wordt, aangenomen,
hetgeen reeds verricht is, weder ongedaan zou worden ge
maakt. Het zou dan weder lang duren, voordat men kon
aanvangen met het vaststellen van de instructies. Ik zou
dit dus ernstig onder de aandacht van den Raad willen
brengen. Ik geloof, dat het niet verstandig is dit groote werk,
dat al zoo ver gevorderd is, op het laatste oogenblik door
verwerping van de verordening te niet te doen. Het is ook
absoluut niet noodig. Wanneer er in deze ontwerp-verorde
ning iets is, dat niet goed is en alsnog gewijzigd dient te
worden, dan heeft men daarvoor nog alle gelegenheid vóór
de definitieve in werking treding van de verordening. Ik zou
den Raad dus dringend willen aanbevelen deze verordening
niet te verwerpen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Ik stem den heer Aalberse
volkomen toe, dat er eenigszins een désillusie in gelegen is,
wanneer men dit werk, welks voorbereiding geruimen tijd
ia beslag heeft genomen, op het oogenblik niet ten einde
brengt. Nemen wij deze verordening op het oogenblik aan,
dan staan wij binnen korteren of langeren tijd voor de uit
voering van de verordening. Nu zou ik, in aansluiting met
het gesprokene door den heer Hoogenboom, er ook prijs op
stellen, dat wij de gevolgen van de aanneming der verordening,
zooals zij thans luidt, kunnen overzien. Binnenkort zitten wij
voor de behandeling van de begrooting voor het volgend jaar.
Daarbij heb ik reeds gehoord, dat het aantal ambtenaren, dat de
gemeente in dienst heeft, veel te talrijk is, en dat de vraag rijst of
het misschien wel mogelijk zal zijn van de gemeente-ambtenaren
meer werk te verlangen dan op het oogenblik van hen ge
vraagd wordt. Nu weet ik niet of uit de aanneming van dit
amendement zal voortvloeien eene eenigszins belangrijke ver
zwaring van de gemeentelasten, maar alvorens mijne, stem
over deze verordening uit te brengen acht ik het gewenscht,
dat de Raad kan overzien of het corps ambtenaren moet
worden uitgebreid, ja dan neen. Dit kunnen wij op het
oogenblik niet beoordeelen en de financieële toestand der
gemeente maakt het gewenscht, daaromtrent zekerheid te
hebben. Of de inwerkingtreding eenige maanden wordt uit
gesteld, beteekent niets daar het bezwaar van de grootere
financieële lasten blijft bestaan. Daarom acht ik het gewenscht
meer gegevens te ontvangen betreffende de financieële ge
volgen van de aanneming van het amendement van den heer
Briët voor de gemeente, dan waarover wij op het oogenblik
beschikken. Daarom zal ik het voorstel van den heer
Hoogenboom ondersteunen.
De Voorzitter. Dat overkomt ons nu iedere keer. Wij
zitten heele dagen over een onderwerp te debatteeren en dan
komt aan het eind iemand met het voorstel om de ge
heele zaak weer uit te stellen. Ik begrijp niet goed, wat
hetgeen door U in het midden is gebracht, met deze zaak te
maken heeft. Het eenige, dat groote kosten kan veroorzaken, is
de aanneming van het amendement van den heer Briët. Ik
zou nu wel eens willen weten, waarvoor wij hier den ge-
heelen dag gezeten hebben. Is het alleen maar om deze zaak
weer te gaan uitstellen? Dat voortdurende uitstellen en niet
durven decideeren begrijp ik niet. Ieder moet zijne stem
durven uitbrengen. Laten de heeren, die willen uitstellen, dan
tegen de verordening stemmen. Wij hebben over ieder artikel
gestemd en nu komt de geheele verordening aan de orde.
Ik weet thans niets beters te doen dan de geheele verordening
in stemming te brengen.