DONDERDAG 20 SEPTEMBER 1917. 207 en daarom is het noodig, dat wij weten welke bijbetrekkingen door de ambtenaren worden waargenomen om als het noodig mocht zijn, te kunnen zeggen: gij moet daarvoor bedanken. Er zijn van allerlei betrekkingen. Men kan zijn voorzitter of secretaris van eene kiesvereeniging of iets anders. Het kan gebeuren, dat wij oordeelen, dat zoo iemand minder geschikt wordt voor zijn werk. Ik geef toe, dat er vele dingen zijn, die niet zullen zijn na te gaan, maar wat doet dat er toe? Moet daarom deze bepaling niet in de verordening worden opgenomen? De heer van der Eist zou alleen willen, dat men kennis moest geven van zijne bijbetrekkingen, maar dan kan men niet ingrijpen, als het noodig is. Ik vind het verkeerd, dat men zegt: Gij zijt ambtenaar en dus zijt gij onschendbaar.Werk nu maar zoo ellendig, als gij wilt, wij kunnen U toch niets doen. Ik moet mij tegen dat standpunt met alle macht verzetten. Wij zijn humane men- schen, maar dat zou toch al te zot zijn. Men kan iemand hebben, die zich recalcitrant betoont en zegt: daar heb ik het recht toe. De heeren hebben besloten den werktijd te stellen op 10 uren. Maar stel nu, dat er eens iets bijzonders gebeurt. Zoo gebeurde het, dat toen de Belgen hier 's avonds kwamen, ik een telegram van den Minister kreeg: »van avond komen er weer duizend Belgen extra1" Wat moest ik nu doen? Moest ik zeggen: vriend ambtenaar, wil je zoo goed zijn mij te hel pen, of moest ik het zelf doen? Zoo zien de heeren, dat er omstandigheden kunnen voorkomen, dat men van den regel moet afwijken. Dat verliezen de leden te veel uit het oog. De hoofdzaak is hier, dat Burgemeester en Wethouders weten wat de ambtenaren voor bijbetrekkingen hebben. Ik blijf dus bij mijne meening, dat ik dit artikel onmisbaar acht. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik heb met belangstelling deze discussiën aangehoord. Het komt mij echter voor, dat wanneer men aan den eenen kant voorstelt, dat het aantal uren, dat men werkt een beperkt aantal zal zijn, men sterk ingrijpt in de vrijheid van het individu, wanneer men aan den anderen kant de beschikking over de vrije uren onder controle van Burgemeester en Wethouders brengt. Ik laat in het midden, welke de functies zijn, die de ambte naren er bij willen nemen. Mijne ervaring is echter, dat de personen, die bij hun werk zich nog intresseeren voor ver schillende zaken, doorgaans niet het slechtst zijn voor hun werk. Integendeel! Juist het feit, dat die menschen iets op de schouders nemen naast hun eigenlijken werkkring, bewijst, dat zij beschikken over eene belangstelling en eene werk kracht, die zich ook in hun werk moet uiten. Wij zien dit ook in het particuliere leven. Wanneer wij belangstelling voor iets willen wekken, geeft menigeen steeds niet thuis en zijn het altijd weer dezelfde personen, die toch al veel verzetten, die wij het meest bereid vinden. Door hun energie doen zij, ook voor eigen zaak, meer dan anderen. Nu voel ik in dit artikel een bedenkelijke aantasting van de persoonlijke vrijheid, die m. i. gevaarlijk kan zijn, voor de frischheid van den ambtenaar. Het is toch niet het ideaal, dat wij hebben als ambtenaar personen, die opgaan alleen in het werk wat zij hebben te doen. Wanneer zij hun werk goed doen, moeten zij ook instaat zijn om nog ander werk aan te pakken, indien zij meenen, daarvoor de capaciteiten en de ambitie te bezitten. Nu ben ik bang, dat wanneer dit particulier werk onder controle komt, menig ambtenaar be vreesd zal zijn, dat hij dit niet mag en kan doen, omdat hij daardoor het vermoeden kan opwekken van niet meer instaat te zullen zijn tot een goede vervulling van zijn taak. Daarom voel ik wel iets voor de bezwaren, die zijn ingebracht tegen het standpunt van de meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders. De heer Pera. M. d. V. Het komt mij voor, dat het betoog van den heer Eerdmans geheel en al staat buiten de quaestie, waarom het gaat. De heer Sijtsma. Volstrekt niet! De heer Pera. Uit het betoog van den heer Eerdmans is af te leiden, dat deze bepaling zal gelden voor alle ambte naren en al de gevallen, dat deze zich met iets anders gaan bemoeien. Dat is hier echter absoluut niet het geval. Op den voorgrond staat, dat de ambtenaren volkomen bevoegd zijn om hun vrijen tijd in te richten, zooals zij wenschen. Wanneer dat niet het geval was zou ik de handhaving van deze be paling zoo krachtig mogelijk bestrijden. Ik herhaal nog eens uitdrukkelijk: op den voorgrond moet worden gesteld, dat ieder ambtenaar volkomen vrij zal zijn in het waarnemen van dergelijke functies. De heer Sijtsma. Dat staat er niet! De heer Pera. Dat men onder dergelijke ambtenaren, die bij hunne betrekking meerdere functies waarnemen in den regel bekwame personen aantreft, is den heer Eerdmans vol komen toegegeven. De strijd richt zich hier echter alleen tegen het enkele geval, dat het aanvaarden en verrichten van allerlei bijwerk den ambtenaar ongeschikt zou maken voor het werk, dat hij als taak op zich genomen heeft in gemeentedienst. Om dan Burgemeester en Wethouders niet machteloos te laten staan tegenover dit enkele geval is het noodig dat wij een dergelijke bepaling in de verordening hebben. Ik zou den heer Eerdmans in deze dus toe willen voegen, dat wij er goed nota van moeten nemen, dat die bepaling er is voor dit speciale geval, omdat het werkelijk kan voorkomen, dat het noodzakelijk is een ambtenaar te beperken in zijn vrijheid om zich steeds maar te overladen met werkzaamheden, waar door het belang van de gemeente wordt geschaad. De heer Zwiers. M. d. Y. Wanneer ik bij de stemmingen over deze verordening heb gestemd voor verruiming van den vrijen tijd van den ambtenaar, dan is dat geweest, omdat ik meende, dat daardoor de ambtenaar kon worden geacht in staat te zijn behoorlijk zijn plicht te vervullen. Ik meen, dat wij de vrijheid van den ambtenaar alleen mogen beperken, wanneer hetgeen hij buiten zijn werkkring doet, hem belet zijn plichten als ambtenaar behoorlijk te vervullen. Ik meende vanmiddag ook, dat het na nachtdienst onvoldoende was om met 7 uur rust direct weder aan den gang te gaan. Ik heb dus gestemd voor 10 uur. Dat heb ik niet gedaan uit louter plezier om den ambtenaar meer vrijen tijd te geven, maar omdat ik meende dat het noodig was, dat voor een be hoorlijke vervulling van den dienst vereischt werd, dat daarop een behoorlijke rust volgde. Ik meen echter ook, dat Burgemeester en Wethouders geen misbruik zullen maken van de bevoegdheid hun bij de slot alinea van artikel 24 gegeven. Ik geloof, dat zij deze bepaling alleen wenschen als veiligheidsklep om te waken voor het belang van de gemeente. Wanneer het ooit mocht voorkomen, dat Burgemeester en Wethouders misbruik zouden maken van deze bepaling, die ik nu zal steunen, dan zal ik de eerste zijn om het recht van de ambtenaren te verdedigen. Dan zou ik met een voorstel komen om dit artikel, dat dan misbruikt zou zijn, te schrappen. Naast de wenschelijkheid van een behoorlijken rusttijd voor de ambtenaren acht ik het ook noodig, dat de gemeente er zeker van is, dat de betrokken ambtenaren hun functie behoorlijk waar zullen nemen. Dat overlading met allerlei bijwerk tenslotte schadelijk is voorde gemeente staat -ook bij mij vast. Waar ik ervan overtuigd ben, dat Burgemeester en Wethouders hiermede alleen be doelen om de overlading met werk in den z.g. vrijen tijd dat is de vrije tijd, die er na aftrek van den werktijd en van de 8 uren nachtrust van de 24 uren nog overblijft tegen te gaan, voorzoover zij schadelijk is aan een behoor lijke vervulling van den dienst, ben ik het met Burgemeester en Wethouders eens, dat de mogelijkheid moet bestaan om daartegen te waken. Voor dat bijzondere geval is deze bepaling vastgesteld en daarvoor is zij mijns inziens ook onmisbaar. Daarom zal ik er ook voor stemmen. De heer Eerdmans. M. d. V. Ik zou gaarne nog een enkel woord van repliek spreken. Ik herinner mij dat er in den ouden tijd studenten voor militaire geneeskunde waren, die den naam droegen van „Pil." Voor hen bestond in Utrecht een bepaling, dat zij voor het goede studeeren des avonds na 8 uur niet meer uit mochten gaan. Men achtte dat in dien tijd voor het goede studeeren noodzakelijk. Nu ligt dat eigen lijk in de lijn van hetgeen wordt voorgesteld dat Burgemeester en Wethouders een goede controle üitoefenen op de wijze waarop de ambtenaren rusten. Dit is echter ongetwijfeld een van de dingen, die men zelf overdrijving zal noemen. Toch typeert het wat men wenscht. De heer Zwiers denkt, dat de ambtenaren een nachtrust van 8 uur noodig hebben. Strikt genomen moest er voor gewaakt worden dat deze wordt ge noten, anders mocht het werk eens lijden, maar men voelt dat het toch niet aangaat, dat Burgemeester en Wethouders zich op die wijze met de particuliere rust van de ambtenaren bemoeien. Ik wensch op te merken, dat wanneer men eene bepaling als deze maakt, men die niet maakt voor een korten tijd en voor de tijdsomstandigheden, waarin wij op het oogenblik verkeeren. Ik geloof gaarne, dat het het voornemen is van het tegenwoordige College van Burgemeester en Wethouders om deze bepaling toe te passen gelijk zij door den heer Pera is geïnterpreteerd. De Voorzitter is begonnen met op te merken, dat een ambtenaar de vrijheid heeft eene betrekking waar te nemen, tenzij het mocht blijken, dat hij zijn werk niet goed meer verrichtte, en dat in dat geval aan hem het waarnemen van eene bijbetrekking kon worden verboden. In tegenstelling hiervan meen ik, dat dit artikel volgens de letter anders moet worden opgevat. En nu mag de heer Zwiers zeggen, dat Burgemeester en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 21