206 DONDERDAG 20 SEPTEMBER 1917. ver gaat. Ziet men andere reglementen in, dan bemerkt men, dat elders andere opvattingen omtrent deze quaestie heerschen. Zoo verplicht, den Haag in art. 18, sub. 2 van het betrekkelijke reglement alleen tot kennisgeving van betrekkingen, die niet bezoldigd zijn. Maastricht gaat nog verder in haar reglement door voorop te stellen, dat de ambtenaar over den tijd, waarin hij geen dienst doet, naar goedvinden kan beschikken. Verder kan hem de vervulling van dergelijke betrekking, ambt of functie alleen worden verboden, indien door de ver vulling of de uitoefening daarvan dejbelangen van den dienst geschaad worden en indien er een te nauw verband bestaat tusschen zijn officieele betrekking en zijn nevenbetrekking of iunctie. Ik geloof, dat die bepalingen beter zijn en moeten worden verkozen boven degene, die hier in dit reglement zijn gefor muleerd. Al komt het mij voor, dat Burgemeester en Wet houders geen misbruik zullen maken van het recht hun in dit artikel gegeven, toch meen ik, dat men aldus te zeer in het particuliere leven van den ambtenaar ingrijpt, wanneer- men van hetgeen hij buiten zijn werkkring doet nog reken schap vordert. Ik geloof niet, dat deze bepaling noodzakelijk is. De heer van der Lip. M. d. V. Ter verdediging van de voorgestelde bepaling wil ik een paar woorden in het midden brengen. De heer van der Eist heeft zich beroepen op andere plaatsen. Dit beroep gaat echter niet op, de meeste plaatsen maken zelfs geen onderscheid tusschen bezoldigde en niet bezoldigde betrekkingen en eischen voor beide toestemming van Burgemeester en Wethouders. Dus daar is het strenger dan wij voorstellen. Dit is onder meer het geval te Haarlem en te Maastricht, waar bezoldigde en onbezoldigde betrekkin gen geheel op één lijn gesteld zijn. Speciaal heeft de heer van der Eist zich beroepen op Den Haag. Hij zegt: daar bestaat wel de verplichting tot kennis geving van het aanvaarden eener onbezoldigde nevenbetrekking maai- niet gelijk hier, de mogelijkheid van verbod om zoo'n be trekking waar te nemen. Ik geloof, dat dit op hetzelfde neer komt. Waarvoor dient toch die verplichte kennisgeving? Juist om Burgemeester en Wethouders instaat te stellen om eventueel het waarnemen van die betrekking te verbieden. Anders zou die kennisgeving geen zin hebben. Uitdrukkelijk is trouwens in den Haagschen Gemeenteraad bij de behande ling van het betrokken artikel geconstateerd, dat de ver plichte kennisgeving aan Burgemeester en Wethouders medebrengt het recht van Burgemeester en Wethouders om eventueel het waarnemen van zoo'n betrekking te verbieden. Ik geloof dus, dat het beroep op andere gemeenten in deze niet opgaat. Burgemeester en Wethouders hebben met deze bepaling willen voorkomen de mogelijkheid, dat een ambtenaar met allerlei bijbaantjes te veel hooi op zijn vork zou nemen. Heeft men geen verplichte kennisgeving dan kunnen Burge meester en Wethouders dikwijls niet op het spoor komen van de oorzaak, waarom de ambtenaar zijn dienst niet be hoorlijk vervult. Heeft men de verplichte mededeeling wel, dan zijn Burgemeester en Wethouders instaat om na te gaan of overlading van werkzaamheden door het waarnemen van allerlei nevenbetrekkingen, de oorzaak kan zijn van het niet behoorlijk waarnemen van den dienst. Daarom oordeel den Burgemeester en Wethouders het noodzakelijk, dat zij ook mededeeling krijgen van het aanvaarden van betrekkin gen, waaraan geen bezoldiging verbonden is en het recht om het waarnemen daarvan te verbieden. Natuurlijk zullen Burgemeester en Wethouders slechts in de uiterste noodzake lijkheid gebruik maken van dit recht. Dit is het standpunt, waarop de meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders zich heeft geplaatst. Ik wil er echter aan toevoegen, dat ik persoonlijk voor deze bepaling niet erg geporteerd ben. Ik sta meer aan de zijde van hen, die meenen, dat de ambtenaar buiten zijn dienst tijd tot zekere hoogte vrijheid van beweging moet hebben. Het komt ook mij voor, dat men in ieder geval te ver gaat wanneer een ambtenaar van de vervulling van eene betrekking waaraan geen bezoldiging is verbonden, kennis moet geven aan Burgemeester en Wethouders, met. het recht van dit College om het waarnemen van die functie te verbieden. Ik heb nu medegedeeld het standpunt van de meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders, ik heb ook medegedeeld waarom ik zelf, wanneer straks het amendement van den heer van Eist in stemming komt, daarvoor zal stemmen. De heer Pera. M. d. V. Hoezeer ik ook gevoel voor de vrijheid van de ambtenaren in hun particuliere leven, moet ik mij toch verklaren voor het artikel, dat Burgemeester en Wethouders voorstellen. Ik kan mij in 't algemeen genomen niet voorstellen, dat Burgemeester en Wethouders er toe zouden komen om naar aanleiding van deze bepaling een ambtenaar te verbieden om een functie, als hier wordt be doeld, waar te nemen. Het kan echter voorkomen, dat een ambtenaar, die sympathie heeft voor verschillende onbezoldigde werkzaamheden, te veel hooi op zijn vork neemt en daardoor min of meer ongeschikt wordt voor het vervullen van de taak, die op hem rust als dienaar der gemeente. Ik herhaal echter: dat van deze bepaling misbruik zou worden gemaakt en de individueele vrijheid van den ambte naar aan banden zou worden gelegd, is zeer zeker de bedoeling niet van eenig raadslid hier aanwezig. Men dient c. q. toch echter de macht in handen te hebben. Burgemeester en Wethouders moeten in staat gesteld worden om in het enkele geval, dat voor zou kunnen komen te zeggen: tot hier toe en niet verder, of: wij achten vermindering van werkzaam heden noodzakelijk. Ik acht het dus wenschelijk, dat Burge meester en Wethouders het stuur in handen houden. Dat Burgemeester en Wethouders het waarnemen van eenige functie, ook in de een of andere vereeniging zouden verbieden, dat gaat mij ook te ver. Maar dat kan hier toch onmogelijk de bedoeling zijn. In die enkele gevallen, dat het werkelijk niet in het belang zou zijn van de gemeente, dat iemand doet, wat hij wil, is het echter goed en noodzakelijk, dat Burgemeester en Wethouders de gelegenheid hebben om het waarnemen van bijbetrekkingen te verbieden. Ik meen dus dat het wenschelijk is, dat wij deze bepaling behouden en dat wij de toepassing ervan veilig kunnen over laten aan Burgemeester en Wethouders, die van hunne be voegdheid zeer zeker geen misbruik zullen maken. De heer van der Elst. M. d. V. Mijn hoofdbezwaar blijft .nog altijd de mogelijkheid van verbod. Wanneer er eenvoudig stond, dat de ambtenaren kennis moeten geven van de waar neming van eenige betrekking, dan zou ik mij wel bij dit artikel kunnen neerleggen. Het komt mij voor, dat Burge meester en Wethouders door een dergelijke kennisgeving ook voldoende op de hoogte kunnen blijven van de bijbaantjes die de ambtenaren vervullen. Dat, is m. i voldoende. Burge meester en Wethouders kunnen dan den ambtenaar, die naar hun oordeel te veel betrekkingen waarneemt, daarover altijd nog onderhouden. Mijn voornaamste bezwaar richt zich echter tegen het verbieden van dergelijke bijbetrekkingen. De heer van der Lip. M. d. V. Mag ik nog even vragen, wat wij eraan zouden hebben wanneer wij wel eene verplichte kennisgeving voorschreven, maar niet het recht hadden, om, wanneer dat noodig werd geoordeeld, in te grijpen. Men zegt men kan dan een oogje in het zeil houden en optreden als het noodig mocht zijn, maar dat is precies hetzelfde, wat Burgemeester en Wethouders in hunne meerderheid willen, want dat «oogje in het zeil houden" en dat «optreden" kan toch, dunkt mij, alleen hierin bestaan dat het vervullen van de betrekking verboden wordt. De heer van der Pot. M. d. V. Mijn amendement leeft ook nog. Ik wil de beide zinsneden van deze alinea's laten ver vallen. De Voorzitter. De heer van der Eist heeft zijn amendement minder duidelijk geformuleerd. De heer.van der Pot. M. d. V. De heer van der Eist wil zijn amendement betreffende de laatste zinsnede van dit artikel laten vallen. Dit is mijne bedoeling niet. Naar aanleiding van hetgeen door den heer Pera is gezegd, wil ik opmerken, dat de heer Pera er zich tevergeefs eene illusie van maakt, dat door het behoud van deze bepaling bereikt zal worden, wat hij er van verwacht. Het gaat hier om de quaestie van het behoorlijk vervullen van zijn ambt, doch dat is ten slotte een zaak, die alleen de ambtenaar zelf in zijn macht heeft. Men kan zich op allerlei manieren romp slomp op den hals halen, waardoor men minder geschikt voor zijn werk zal worden. Een ambtenaar kan ook nog op andere wijzen nadeel toebrengen aan zijne frischheid en ge schiktheid voor zijn werk, dan door het aannemen van allerlei bijbetrekkingen. Wanneer men dus alleen dit laatste contro leert, controleert men slechts ten halve en dus onvoldoende en daarvoor offert men de vrijheid van den ambtenaar op, wat velen voelen als iets hinderlijks. De Voorzitter. Laat mij even mogen mededeelen de ziens wijze van de meerderheid van het College van Burgemeester en Wethouders. De heer van der Lip heeft gezegd het eens te zijn met de heeren van der Eist en van der Pot. Dat ben ik absoluut niet. Ik zie niet in. waarom men niet zou mogen eischen, dat een ambtenaar behoorlijk zijne betrekking ver vult en zijn tijd niet gaat besteden aan allerlei bijbaantjes. Iedereen begrijpt wel. dat het de bedoeling niet is van Burgemeester eri Wethouders om de ambtenaren hier in het algemeen te hinderen. Het kan evenwel worden overdreven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 20