204 DONDERDAG 20 SEPTEMBER 1917. werkt zal worden, wanneer het belang van den dienst het niet vereischt. Het amendement van de heeren Briët c.s. wordt in stemming gebracht en aangenomen met 22 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heeren: J. P. Mulder, Hartevelt, Briët, Sijtsma, van der Pot, van der Eist, van Gruting, Timp, Pera, Fabius, Sasse, Boot, Wilmer, Huurman, van Tol, Zwiers, de Boer, Aalberse, A. Mulder, van Romburgh, Botermans en Bots. Tegen stemmen de heeren: Fokker, Hoogenboom, Reime- ringer, van Hamel, Eerdmans, Jaeger, Fischer en van der Lip. De Voorzitter. Thans is aan de orde het resteerend deel van het amendement van de heeren Briët c.s. luidende: in te voegen als artikel 21 b. «Na vervulling van nachtdienst hebben de ambtenaren recht op een rusttijd van ten minste tien achtereenvolgende uren". Wenscht de heer Briët zijn amendement nog nader toe te lichten De 'neer Briët. Jk heb mijn amendement voldoende toe gelicht. De beer van der Lip. M. d. V. Ik zou den voorstellers van het amendement in overweging willen geven, om toch een kleine wijziging in hun amendement aan te brengen en er n.l. in te voegen: «behoudens onvermijdelijke omstandig heden." Mijn aandacht is er n.l. op gevestigd, dat het kan voor komen dat het personeel bij de lichtfabrieken bij eventueele storingen na nachtdienst in dienst moet blijven. Het lijkt mij daarom in ieder geval verkeerd hier een absoluut recht toe te kennen op een rusttijd van 10 uren. De heer Briët. M. d. V. Ik heb geen bezwaar de wijzi ging van het college over te nemen. De heer van der Lip. Ik heb het amendement zooeven reeds bestreden, zoodat ik het daarbü kan laten. De Voorzitter. Ik breng thans het gewijzigde amendement van den heer Briët c.s. 'in stemming. Het amendement wordt aangenomen met 21 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heeren: J. P. Mulder, Briët, Sijtsma, van der Pot, van der Eist, Hoogenboom, van Gruting, Timp, Pera, Fabius, Sasse, Boot, Wilmer, Huurman, van Tol, Zwiers, de Boers, Aalberse, A. Mulder, van Romburgh en Botermans. Tegen stemmen de heeren: Hartevelt, Fokker, Reime- ringer, van Hamel, Eerdmans, Jaeger, Bots, Fischer en van der Lip. De beraadslaging wordt gesloten en het geweizigd artikel 21 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Thans schors ik de vergadering tot heden avond half 8. VOORTZETTING VAN DE GESCHORSTE VERGADERING, DES AVONDS TE HALF ACHT. Aanwezig dezelfde leden, die in de namiddagvergadering tegenwoordig waren met uitzondering van de heeren Timp en Huurman. De Voorzitter. Ik heropen de vergadering. Beraadslaging over art. 22, luidende: «Het aantal vacantiedagen per jaar, waarop den ambtenaar bij zijn instructie recht wordt toegekend, bedraagt ten minste 6. Indien de ambtenaar zulks verlangt, wordt de vacantie zooveel mogelijk voor achtereenvolgende dagen verleend. Wanneer een ambtenaar in den loop van een jaar in dienst treedt of den dienst verlaat, krijgt hij van de voor zijne be trekking bepaalde vacantie zooveel twaalfde deelen, als hij gedurende dat jaar volle maanden in dienst is. Den ambtenaar, die vrijen kost geniet, wordt op zijn ver zoek voor het gemis daarvan gedurende zijn vacantie eene door Burgemeester en Wethouders vast te stellen geldelijke vergoeding uitgekeerd." De Voorzitter. Op dit artikel is een amendement ingediend door den heer van der Pot, luidende: «In art. 22 wordt in de plaats van »6" gelezen: »11". Wenscht de heer van der Pot zijn amendement nog nader toe te lichten De heer van der Pot. M. d. V. De reden, dat ik dit amendement heb ingediend is de overtuiging, die zich bij mij voortdurend sterker heeft gevestigd in den tijd, dat ik zelf ambtenaar ben en dagelijks met ambtenaren verkeer, dat er voor de ambtenaren weinig dingen van zoo'n groot belang zijn als eene jaarlijksche niet te korte en bij voorkeur niet onderbroken vacantie. Voor de hoogere ambtenaren wordt dit vrijwel algemeen erkend; die krijgen jaarlijks, wanneer niet bijzondere om-, standigheden er zich tegen verzetten, eene vacantie van 14 dagen of langer. Voor de lagere categorieën van ambtenaren is dat begrip echter nog niet zoo algemeen gevestigd. Toch komt het mij voor de lagere ambtenaren van niet minder groot belang voor. Men moet niet vergeten, dat de hoogere ambtenaren door meer afwisseling in hun werk daaruit reeds eenige verfrissching putten, die de lagere ambtenaren met hun veelal hoogst eentonig werk missen. Om nu te voorkomen, dat zulk werk ten slotte leidt tot geestdoodende sleur, is een van de beste middelen het doen genieten van eene vacantie, die langer moet duren dan eenige dagen. Men denke slechts aan de ambtenaren, gelijk deze er op alle kantoren zijn, die niets doen dan op een schrijfmachine copieën maken. Om te voorkomen, dat die rnenschen op den duur zelf ook machines worden is het m.i. absoluut noodig, dat zij eens een dag of 14 per jaar niet aan de machine behoeven te zitten. Nu kwam mij het aantal vacantiedagen, dat door Burge meester en Wethouders wordt voorgesteld, te gering voor. Eene vacantie van 14 dagen lijkt mij in dit opzicht een minimum eisch. Om echter tegemoet te komen aan sommige practische bezwaren heb ik het getal 14 teruggebracht op 13 en toen mij bleek, dat de Zondag niet als vacantiedag werd medegerekend, heb ik in mijn amendement genoemd het getal van 11 vacantiedagen, zoodat men dan met inbegrip van twee Zondagen 13 achtereenvolgende dagen vacantie kan hebben. De Voorzitter. Maar in Uw amendement wordt toch ge sproken van 11 dagen. De heer van der Pot. Zeker; maar met inbegrip van 2 Zondagen komt het toch neer op eene vacantie van 13 dagen. De Voorzitter. Wordt het amendement van den heer van der Pot ondersteund? Zoo ja, dan maakt het een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van der Lip. M. d. V. Met hetgeen de heer van der Pot in het begin van zijn betoog heeft gezegd, zijn wij het natuurlijk geheel eens. Het was toch een pleidooi voor het geven van vacantie in het algemeen en daar zijn wij natuurlijk allen voor. Het is alleen maar de vraag hoeveel dagen er in art. 22 moeten worden bepaald. Ik begin met er op te wijzen, dat het aantal dagen hier genoemd een minimum is. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat er heel wat ambtenaren zullen zijn, die meer vacantie zullen krijgen dan 6 dagen. Nu is het heel moeilijk debatteeren over de vraag wat het minimum moet zijn: 6, 8, 10 of 12 enz. Het cijfer dat men noemt, is altijd min of meer willekeurig. Ik kan dan ook alleen maar mededeelen, hoe Burgemeester en Wet houders er toe zijn gekomen om het minimum aantal dagen vacantie te stellen op 6. In het Werkliedcnreglement komt voor als maximum 6 dagen. Nu meenden Burgemeester en Wethouders, dat het aangewezen was om voor de ambtenaren dit getal als minimum te nemen. Er zijn toch een massa ambtenaren, die nauw grenzen aan de categorie werklieden, ik noem b.v. de brugwachters over wie wij van middag druk gesproken hebben. Het scheen ons daarom wenschelijk toe om in deze verordening als minimum aan te nemen wat in het Werkliedenreglement als maximum is vastgesteld, te meer omdat, naar het ons soms voorkwam, voor inferieure ambte naren eene vacantie van 6 dagen voldoende is. Ik leg er nog eens den nadruk op, dat wij hier met geen fixum maar met een minimum te doen hebben. De meeste ambtenaren zullen langer vacantie krijgen. Ik wil er nog dit aan toevoegen. Wanneer men het mini mum vacantie bepaalt op 14 dagen, hoeveel vacantie moeten dan de hoofdambtenaren wel niet hebben? Er moet toch een zekere verhouding tusschen de vacanties van de verschillende ambtenaren bestaan. Ik zou haast zeggen wij moeten toch een schaal maken, en kunnen toch maar niet willekeurig gaan zeggen: die krijgt zooveel en die zooveel vacantie. Ik geloof daarom, dat een minimum van 6 dagen in alle opzichten is aan te bevelen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 18