198 DONDERDAG 20 SEPTEMBER 1917. nog een beperking voorgesteld en wel deze, dat in het geheel niet meer dan ƒ500.zou genoten worden, maar die beper king is naderhand vervallen. Dus in Rotterdam want het voorstel is aangenomen ook dezelfde regeling als wij hier ontworpen hebben. Ik herhaal, wanneer wij het gezin drie maanden laten in het bezit van het volle inkomen, zijn wij royaal genoeg. Verder behoeven wij niet te gaan. De heer Briët. M. d. V. Ik wil bovendien nog een geval aanhalen, dat aan den heer van der Lip bekend kan zijn uit de vergadering van de Provinciale Staten van verleden jaar. Toen is bepaald geworden, dat aan de werklieden eene uit- keering zou worden gedaan van 6 weken loon. De heer van der Lip. Loon, dus geen pensioen. De heer Briët. Eene bijzondere uitkeering ten bedrage van 6 weken loon. Het is een amendement, dat door mij zelf is voorgesteld en dat door Gedep. Staten is overgenomen. Dit bewijst toch wel dat het zoo wonderlijk royaal niet is, wat thans door mij wordt voorgesteld en wat door de praktijk zeer zeker wordt gerechtvaardigd. De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil er met den heer Briët niet over twisten, wat er in de vergadering van de Staten besloten is geworden. Ai die bepalingen heb ik niet in mijn hoofd. Ik wil er alleen maar op wijzen, dat daar ge sproken wordt van een termijn van 6 weken, terwijl hier wordt voorgesteld uitkeering over 3 maanden. Ik zeg nog eens: wan neer deze regeling wordt aangenomen, staan wij vooraan. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Briët c.s. wordt in stemming gebracht en verworpen met 17 stemmen tegen 13. Tegen stemmen de heeren: Hartevelt, Sijtsma, van der Pot, Fokker, Hoogenboom, Timp, Reimeringer, van Hamel, Fabius, Sasse, Jaeger, Zwiers, A. Mulder, van Romburgh, Bots, Fischer en van der Lip. Vóór stemmen de heeren: J. P. Mulder, Briët, van der Eist, van Gruting, Pera, Boot, Wilmer, Eerdmans, Huurman, van Tol, de Boer, Aalberse en Botermans. Artikel 12 wordt vervolgeus zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 13 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 14 luidende Iedere ambtenaar ontvangt eene instructie. Deze instructie wordt voor de door den Raad benoemde ambtenaren door den Raad, voor de overige ambtenaren door Burgemeester en Wethouders vastgesteld. De instructie regelt naast hetgeen meer in het bijzonder op eene richtige vervulling van de hem opgedragen taak betrekking heeft: 1°. In wiens handen de ambtenaar den in art. 15 bedoelden eed of belofte aflegt; 2°. de dagen en uren, waarop hij zijn gewonen dienst heeft te verrichten, voorzooveel de regeling van den dienst dit toelaat; 3°. het aantal vacantiedagen per jaar, waarop hij recht heeft, door wien de aanwijzing dezer vacantiedagen geschiedt en wie in bijzonde omstandigheden verlof verleent; 4°. wie volgens de bepalingen dezer verordening als hoofd van den tak van dienst te beschouwen is; 5°. indien hij borgtochtplichtig is, den aard en het bedrng van de door hem te stelten zekerheid. De Voorzitter. Op art. 14 is een amendement ingediend door den heer Sijtsma, om aan de eerste alinea toe te voegen na advies te hebben ingewonnen van de in de ge meente gevestigde vereënigingen of afdeelingen van vereeni- gingen, welke zich volgens hun statuten ten doel stellen de behartiging van de belangen van ambtenaren in dienst der gemeente." Door de heeren Briët c. s. is voorgesteld om het laatste lid van dit artikel, zooals het oorspronkelijk luidde, te doen vervallen. Nu het laatste lid door ons is geschrapt, en een nieuw artikel 35bis is voorgesteld, zullen de heeren die amen dementen wel willen intrekken. De heer Sijtsma. M. d. V. Burgemeester en Wethouders hebben in artikel 35bis aan mijn verlangen voldaan. Daarom trek ik mijn amendement dan ook in. De heer Briët verklaart zijn amendement in te trekken. Artikel 14 wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan genomen. Art. 15 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Ik geloof, dat door de invoeging van art. 15bis het daarin strekkend amendement van den heer Briët c. s. vervallen is. De heer Briët. Ja, Mijnheer de Voorzitter. De artikelen 15bis, 16, 17, 18, 19 en 20 worden achtereen volgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. Beraadslaging over art. 21 luidende: »Het aantal uren, waarop de ambtenaar volgens zijn instructie dienst moet doen, mag niet meer bedragen dan 10, voor de brugwachters niet meer dan 12 uur, per etmaal. Echter kan, in buitengewone omstandigheden, het hoofd van den tak van dienst, waartoe de ambtenaar behoort, vorderen, dat door deri ambtenaar in één etmaal ten hoogste 21 uur langer dienst worde gedaan, dan den bij zijne instructie bepaalden tijd. Van deze opdracht kan de ambtenaar in beroep komen bij Burgemeester en Wethouders, onverminderd zijne verplichting, om zoolang door Burgemeester en Wethouders nog geen uitspraak is gedaan, aan de opdracht te voldoen. De werktijden worden aldus geregeld, dat ieder ambtenaar, behoudens onvermijdelijke omstandigheden, in de gelegenheid gesteld wordt, gedurende den Zondag zijne godsdienstoefening bij te wonen." De Voorzitter. Het nieuwe voorstel van Burgemeester en Wethouders is om het eerste lid van artikel 2 te lezen als volgt: »Het aantal uren, waarop de ambtenaar volgens zijne in structie dienst moet doen, mag niet meer bedragen dan 10 per etmaal, voor de brugwachters niet meer dan 84 per week". Nadat op dit artikel een amendement was ingekomen, hebben Burgemeester en Wethouders het nader onder de oogen gezien en zij zijn tot de conclusie gekomen, dat er een nieuw derde lid aan moest worden toegevoegd luidende: De werktijden worden aldus geregeld, dat ieder ambtenaar, behoudens onvermijdelijke omstandigheden, in de gelegen heid gesteld wordt gedurende den Zondag zijne godsdienst oefening bij te wonen", terwijl zij den Raad verzoeken in afwachting van eene algeheele reorganisatie van den dienst der brugwachters genoegen te nemen met hunne toezegging dat door hen nader zal worden overwogen de invoering van den zoogenaamden provincialen Zondagsdienst in deze gemeente en de daarmede samenhangende belangrijke beperking van den Zondagsdienst der brugwachters. Door de heeren Briët en Sijtsma zijn op dit artikel amendementen ingediend. Worden deze amendementen door de heeren gehandhaafd of in getrokken De heer Briët. Ik heb voorgesteld om aan artikel 21 toe te voegen art. 21a en b. Zou het daarom niet wenschelijker zijn art. 21 apart te behandelen? De Voorzitter. Ik heb alleen gevraagd, of de heeren na de toelichting hun amendement handhaven. De heer Briët. Ja, Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. De heer Sijtsma ook? De "heer Sijtsma. Ja, Mijnheer de Voorzitter. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil Burgemeester en Wet houders eenigszins tegemoetkomen en hoop, dat Burgemeester en Wethouders aan mijn verlangen zullen tegemoet komen, dan zijn wij spoedig klaar. Ik wensch het aantal uren per dag op 9 te stellen en voor de brugwachters op 11. Burgemeester en Wethouders vonden beter om voor de brugwachters geen tijd te nemen per dag, maar per week. Ik wil dan lezen in plaats van 11 uren per etmaal, 77 uren per week, waardoor het amendement meer in overeenstemming komt met hetgeen Burgemeester en Wet houders wenschen. Voor het overige is het een kwestie van meer of minder. Wanneer wij voor een gewonen ambtenaar een dagtaak stellen van 9 uren, dan is dat reeds zeer wel. Wij moeten er niet 10 uren van maken. Over het algemeen zal de ambtenaar al minder werken, 9 uur kan dus gerust het maximum-aantal zijn. Bur gemeester en Wethouders kunnen daarin verschillen. De Voorzitter. De Burgemeester moet meer Werken. De heer Sijtsma. Ik ook, maar dat is tot op zekere hoogte vrijwillig. Wat de brugwachters betreft, ik meen, dat wij in dezen tijd in een verordening als deze niet mogen volhouden aan een wekelijkschen werktijd van 84 uren. Het zal eenig geld kosten, die vermindering, maar daaraan moeten wij het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 12