155 N°. 234. Leiden, 5 October 1917. Bij nevensgaand adres verzoekt Mej. M. J. Groen om eervol ontslag uit hare betrekking van onderwijzeres aan de open bare lagere school der 4e klasse, No. 1, alhier. Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons College geen bezwaar bestaat, stellen wij U voor, om aan Mej. M. J. Groen, op haar verzoek, eervol ontslag te verleenen uit hare hierbovengenoemde betrekking en dat ontslag te doen ingaan op 15 October 1917, zijnde de datum waarop zij als onder wijzeres aan de buitengewone schooi voor Lager Onderwijs alhier in tunctie zal treden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Ondergeteekende, M. J. Groen, verzoekt beleefd haar met ingang van den 15en October eervol ontslag te willen ver leenen uit hare betrekking van onderwijzeres aan de O. L. School 4e klasse No. 1 wegens hare benoeming aan de buiten gewone school voor Lager Onderwijs in deze Gemeente. Hoogachtend Uwe dienstw., dien.esse M. J. Groen. Leiden, 1 October 1917. N°. 235. Leiden, 5 October 1917. In Uwe Vergadering van 28 September 1916 (Ingek. Stukken no. 202) werd besloten aan de weduwe van den in 1901 over leden boekhouder van de Gemeentelijke Bank van Leening, J. G. den Tonkelaar, na afloop van den termijn, gedurende welken- haar ingevolge raadsbesluit van 23 September 1915 eene toelage van 2.50 's weeks werd uitgekeerd, alsnog ge durende één jaar eene gratificatie van 2.50 per week van gemeentewege toe te kennen. In nevensgaand adres verzoekt genoemde weduwe hare toe lage nog voor één jaar te verlengen. Ook thans is uit een dezerzijds ingesteld onderzoek gebleken, dat de financieele toestand van adressante nog niet noemens waard is verbeterd. Er is echter alle aanleiding om te ver wachten, dat hare kinderen, nu zij ouder worden, geleidelijk meer in de huishouding kunnen gaan bijdragen, zoodat, naar wij vertrouwen, ditmaal voor het laatst een toelage noodig zal blijken te zijn. Wij geven Üwe Vergadering derhalve in overweging aan de weduwe J. G. den Tonkelaar, na afloop van de ingevolge raadsbesluit van 28 September 1916 toegekende toelage, voor dit maal nog gedurende één jaar eene gratificatie van 2.50 per week van gemeentewege toe te kennen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Hiermede, en naar zij hoopt en vertrouwt voor den laatsten maal, neemt ondergeteekende, Wed. J. G. den Tonkelaar geb. J. P. v. d. Kaay, wonende Pieter de la Courtstraat n° 5, eerbiedig de vrijheid te verzoeken om de onderstand voor haar en haar gezin, reeds jaren genoten, nog met een jaar te verlengen. Het gezin bestaat thans uit haar zelf en twee kinderen, een zoon nog schoolgaand, die slechts één hand heeft, en daarom niet in een vak kan gaan, en eene dochter, die kweekeliiige is aan de bewaarschool en 80.per jaar verdient. Hare inkomsten bestaan verder uit 5,60 per week voor vergoeding van een zoon, die in militairen dienst is, 1.— per week tegemoetkoming voor huishuur van uitwonende kinderen en 2,50 per week door uit werken te gaan. Zeer waarschijnlijk zal hare dochter binnen afzienbaren tijd examen doen voor onderwijzeres en hoopt zijalsdan de onderstand niet meer noodig te hebben. Hetwelk is doende Wed. J. G. den Tonkelaarv. d. Kaay. Leiden, 6 Augustus 1917. N°. 236. Leiden, 5 October 1917. In nevensgaand adres verzoekt de pachter van de buffetten in de Gehoorzaal, eene billijke schadeloosstelling, ter zake: 1°. dat de zaal in verband met den kolennood, van 15 Februari1 April niet werd verhuurd; 2°. dat de zaal na 1 April 1917 slechts onverwarmd en niet later dan tot 12 uur 's nachts werd verhuurd, zoodat derhalve de z. g. nachtpartijen niet konden plaats hebben. Bij de berekening van de schade, die de pachter leed ge durende de legering van troepen in de Gehoorzaal, is aan genomen, dat de pachter in normale omstandigheden eene zuivere winst zou hebben genoten van 1600.per jaar, benevens het genot van vrije woning. Aangezien de pachter in het genot dier woning bleef, werd hem derhalve als schade vergoeding per jaar een bedrag van 1600.benevens de te betalen pachtsom uitgekeerd, welke bedragen de gemeente weder aan het Rijk declareerde. Met het oog op de in het adres bedoelde schade, is het billijk, dat eenzelfde wijze van berekening wordt gevolgd, evenwel met dit onderscheid, dat een pachtjaar geacht wordt slechts 8 maanden te hebben. Gedurende de maanden Juni t/m. September toch staat de exploitatie der Gehoorzaal nagenoeg geheel stil. Men moet daarom aannemen, dat de winst verkregen wordt uit eene exploitatie over 8 maanden. De schade moet mitsdien bepaald worden op 1600.8 f 200.per maand. Over het tijdvak van 15 Februari—1 April, gedurende welken tijd de Gehoorzaal gesloten was, komt den pachter dus o. i. een schadevergoeding van l|X/200./300.toe, benevens kwijtschelding van T8g gedeelte van de jaarlijksche pachtsom ad 2065.Bovendien is het billijk hem het loon ad ƒ10.— per week, dat hij aan den vasten bediende is blijven doorbetalen, dus ƒ60.— in totaal, terug te betalen. Tijdens het gebruik der zaal door de militairen, kwam dit loon ook niet voor rekening van den pachter, aangezien het den bediende voor het houden van toezicht enz. door de gemeente werd uitgekeerd, die het op haar beurt weder aan het Rijk in rekening bi'acht. Ten aanzien van het tijdvak 1 April—1 Juni, toen de zaal slechts onverwarmd en niet later dan tot 12 uur 's nachts werd verhuurd, kan o. i. worden volstaan met eene vergoeding wegens derving van winst ten bedrage van de helft van het boven vermelde bedrag van ƒ200.per maand, dus over 2 maanden ƒ200. Inderdaad heeft de pachter wegens het gemis van nacht- partijen en mindere opbrengst der garde-robe schade geleden. Tengevolge van het niet verwarmen der zaal, hielden toch vele bezoekers en bezoeksters hunne jassen en mantels aan. Op grond van een en ander geven wij U derhalve in over weging: a. den pachter van de buffetten der Gehoorzaal eene kwijt schelding van pacht te verleenen ten bedrage van van de jaarlijksche pachtsom van ƒ2065.wegens het niet verhuren der zaal van 15 Februari1 April 1917; b. den pachter in verband met de sub a bedoelde sluiting en het onverwarmd en niet later dan tot 12 uur 's nachts verhuren van de zaal gedurende het tijdvak 1 April—1 Juni 1917 eene schadevergoeding toe te kennen van ƒ300.f- 60. - -f 200.— 560.—. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden. EdelAchtbare Heeren, De ondergeteekende W. F. van Ingen Schenau Jr. neemt de vrijheid zich tot Uw College te wenden met het navolgende. In Mei 1914 werd hij pachter der buffetten in de Stads- Gehoorzaal. 1 Augustus d.a.V. werd het geheele gebouw aan zijne bestemming onttrokken en in gebruik genomen door de militairen tot October 1916. Na een algeheele restauratie kon de exploitatie toen weder aanvangen tot 15 Februari, op welken datum de zaal, wegens kolennood, niet meer werd verhuurd en de exploitatie dus geheel stilstond. Nadat op 1 April de zaal weder in exploitatie kwam, werd het houden van nachtpartijen verboden, terwijl, toen de zalen onverwarmd werden verhuurd, de bezoekers der concerten geen gebruik maakten van de garderobe en ook beduidend minder van de buffetten. Door al deze omstandigheden, waardoor van een normale exploitatie geen sprake is geweest, heeft hij vanaf October 1916 tot heden een enorme schade geleden. Redenen waarom hij U EdelAchtb. beleefd verzoekt hem wel eene schadevergoeding te willen toekennen. Tevens zou hij het zeer öp prijs stellen van U EdelAchtb. een definitieve regeling te vernemen, omtrent de verhuring der Stads-Gehoorzaal voor het komende seizoen, aangezien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 3