•140
het rapport van den Directeur van Gemeentewerken slechts
een tweetal in aanmerking voor electrischen aanleg, n.l. de
woning en het kantoor Van den bewaarder van de Stadswerf
en de gemeente-apotheek met de bijbehoorende woning der
apothekeres en het laboratorium. De overige dienstwoningen
hebben, voorzooverre zij nog niet van electrische verlichting
zijn voorzien, een gering gasverbruik. Zij kunnen dus met het
oog op de kosten, die met de wijziging gepaard gaan, voor-
loopig in het bezit der gasverlichting worden gelaten.
Tenslotte de dienstgebouwen. Volgens mededeeling van de
Directie der Lichtfabrieken maakt de Rijks-Kolendistributie
(Kodibu) in het algemeen bezwaar tegen het leveren van gas
voor verlichting van openbare gebouwen. In openbare gemeente
lijke gebouwen, die nog niet electrisch kunnen worden ver
licht, zal derhalve eene dergelijke verlichting moeten worden
aangebracht, althans voorzooverre het hebben van kunstlicht
aldaar noodzakelijk is en niet met het oog op het geringe
gasverbruik of om andere redenen de aanleg van electrisch
licht achterwege dient te blijven.
Deze gebouwen zijn de Gemeentelijke Kweekschool voor
Onderwijzers en Onderwijzeressen, alwaar geregeld 's avonds
les wordt gegeven, de school 2e klasse voor jongens en meisjes
No. 3 aan de Oude Vest, 's avonds in gebruik bij de avond
school van het genootschap «Kennis is Macht", de school 2e
klasse voor jongens en meisjes No. 1 aan de Langebrug, die
's avonds in gebruik is bij de herhalingsschool voor meisjes
en de verschillende brugwachtershuisjes.
De in het rapport van den Directeur mede opgenoemde
dienstgebouwen, n.l. de bovenverdieping van de voormalige
Hoogere Burgerschool voor Jongens en het gebouw Pieters
kerkgracht No. 11, in normale omstandigheden beide bij het ge
nootschap «Mathesis Scientiarum Genitrix" in gebruik, moeten
o.i. vooralsnog niet van gemeentewege van electrisch licht
worden voorzien. De genoemde bovenverdieping toch is thans
grootendeels in gebruik bij het Rijk ten behoeve van een
cursus voor opleiding van officieren, terwijl het gebouw
Pieterskerkgracht No. 11, evenals trouwens de voormalige
Hoogere Burgerschool, bestemd is om te zijner tijd een
ingrijpende verbouwing'te ondergaan. Wij achten het daarom
vooralsnog niet verantwoord in die gebouwen een kostbaren
electrischen aanleg te maken; eene uitgave van f 4000.voor
de bovenverdieping en van f 600.voor het gebouw Pieters
kerkgracht No. 11 zou er mede gemoeid zijn.
Het aanbrengen van electrisch licht in de gebouwen, die
daarvoor o. i. in aanmerking komen, zal volgens raming van
den Directeur een uitgave van f 4100.ten gevolge
hebben. De kosten, verbonden aan het wijzigen der ornamenten
zijn hieronder begrepen.
Wij geven U derhalve in overweging door vaststelling van
nevensgaanden staat van af- en overschrijving een bedrag
van f 4100.te onzer beschikking te stellen voor het aan
brengen van electrische verlichting in de verschillende hier
boven vermelde gemeentelijke gebouwen. Op den post voor
Onvoorziene Uitgaven is na aanneming van ons voorstel,
opgenomen onder No. 198 der Ingekomen Stukken nog ƒ33.051.91
beschikbaar.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 202. Leiden, 22 Augustus 1917.
In ons praeadvies van 7 Februari 1916 (Ingek. Stukken
No. 32) deelden wij U mede, dat de bij uitvoering der
plannen van de Vereeniging tot bevordering van den boüw
van Werkmanswoningen tot bebouwing van hetz.g. Kooiterréin
noodzakelijke wijziging van het uitbreidingsplan dezer ge
meente, te zijner tijd bij Uwe Vergadering aanhangig zou
worden gemaakt.
Ofschoon de definitieve beslissing van de Regeering in zake
het verleenen van voorschotten ten behoeve van den bouw
der door de vereeniging te stichten woningen en ten behoeve
van den aanleg van het bijbehoorende volkspark door ons nog
niet is ontvangen, gelooven wij toch, dat het aanbeveling ver
dient niet langer te wachten met de wijziging van het uit
breidingsplan. De bouwplannen kunnen dan, zoodra overeen
stemming met de Regeering verkregen is, dadelijk tot uit
voering komen.
Volgens het bestaande uitbreidingsplan is van den aanleg
van een park in het Kooiterrein geen sprake, terwijl de straten,
langs welke de bouwblokken der vereeniging zullen verrijzen,
grootendeels een ander tracé hebben dan die van het uit
breidingsplan.
Uit den aard der zaak moet de wijziging van het uitbreidings
plan zich ook uitstrekken over gronden, grenzende aan den
nieuwbouw op het Kooiterrein en aan het toekomstige volks
park, omdat plaatselijke wijziging van richting, afmeting en
beteekenis van straten zich tot op verren afstand in het plan
van stadsuitleg doet gelden en tot nieuwe veranderingen
elders noopt.
Met het oog op eene vermoedelijke bebouwing in de
aangrenzende gemeente Leiderdorp en tot bevordering eener
rationeele wederzijdsche aansluiting van beide gemeenten is
een plan van stadsuitleg opgemaakt, dat het geheele gebied
benoorden den Lagen Rijndijk en bezuiden de Ringsloot van
den Stadspolder omvat. Rekening is daarbij gehouden met
ter zake door het gemeentebestuur van Leiderdorp kenbaar
gemaakte wenschen. Uit den aard der zaak wordt echter
slechts het plan, voorzoover het op de gemeente Leiden be
trekking heeft, ter vaststelling aangeboden! Het plan tot
herziening bevat tevens eene aanduiding der voortuintjes, die
de rooilijnen zullen scheiden van de straatgrenslijnen.
Eene uitvoerige verklaring van het plan is aangegeven op
de ter visie liggende teekening (bijlage 1), waarnaar wij ter
verdere toelichting mitsdien verwijzen.
Tegen de voorgestelde wijziging van het uitbreidingsplan
bestaat bij de Gezondheidscommissie geen bezwaar, terwijl
ook na de ter visie legging ingevolge art. 28 der Woningwet
geene bezwaren zijn ingediend.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging tot de
vaststelling van het op de situatiete'ekening (bijlage I) aan
gegeven ontwerp tot herziening van het uitbreidingsplan dei-
gemeente, gelijk dit op de Secretarie ter inzage heeft gelegen,
over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 203. Leiden, 22 Augustus 1917.
Aangezien pogingen, aangewend door de Vereeniging tot
bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen te Leiden,
bij Kon. besluit van 10 September '1903 No. 82 toegelaten
als vereeniging uitsluitend werkzaam in het belang van ver
betering der volkshuisvesting, om door aankoop den eigendom
te verkrijgen van het perceel grond, gelegen in den Stads
polder, kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie K No. 548
en toebehoorende aan B. J. C. Werner en cons, en aan F. B.
Werner, alhier, tot geen resultaat hebben geleid, komt de
vereeniging thans bij nevensgaand adres tot U met het ver
zoek te besluiten, dat ten haren name voornoemd perceel zal
worden onteigend, teneinde uitvoering te kunnen geven aan
het U bekende, door de vereeniging in het belang der volks
huisvesting vastgestelde plan tot bebouwing van het z.g.
Kooiterrein (zie Ingek. Stukken No. 32 van 1916).
Overeenkomstig het bepaalde in art. 80 der Onteigeningswet
heeft het onteigeningsplan met de daarbij behoorende be
scheiden gedurende ten minste dertig dagen op de gemeente
secretarie voor een ieder ter inzage gelegen, terwijl ook de
verdere bij de wet voorgeschreven formaliteiten hebben plaats
gehad. Schriftelijke bezwaren zijn niet ingekomen.
Onder mededeeling, dat de Gezondheidscommissie verklaard
heeft, dat zij zich met de aangevraagde onteigening volkomen
kan vereenigen, aangezien zij uitvoering van het door de
Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmans
woningen te Leiden vastgestelde plan tot bebouwing van het
z.g. Kooiterrein van groot belang acht voor de volkshuisves
ting in het algemeen en in het bijzonder daar ter plaatse,
geven wij U alsnu in overweging te besluiten tot onteigening,
krachtens art. 77, 4° der Onteigeningswet, ten name van de
Vereeniging tot bevordering van den Bouw van Werkmans
woningen te Leiden, van het op de situatie in rood aange
geven perceel, gelegen in den Stadspolder, kadastraal bekend
gemeente Leiden Sectie K no. 548 en toebehoorende aan B.
J. C. Werner en cons, en aan F. B. Werner, te Leiden, een en
ander onder bepaling, dat dit besluit vervalt, wanneer de ont
eigening niet bij den rechter is aangevraagd binnen één jaar
na de dagteekening van de Staatscourant, waarin het Koninklijk
besluit, bedoeld in art. 86 der Onteigeningswet, is opgenomen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.'
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geven eerbiedig te kennen:
Professor Meester Hendrik Barend Greven;
Meester Eduard Abraham Cosman
beiden wonende te Leiden in hun hoedanigheid van respec
tievelijk Voorzitter en Secretaris der Vereeniging tot bevor
dering van den Bouw van Werkmanswoningen, gevestigd te
Leiden als zoodanig die Vereeniging vertegenwoordigende;