130
4. Ontslag en terugstelling.
Art. 26.
Den ambtenaar wordt eervol ontslag uit zijne betrekking
verleend
1°. op eigen verzoek;
2°. wegens het bereiken van den leeftijd, waarop hij inge
volge de Pensioenwet voor de gemeenteambtenaren 1913 voor
pensioen in aanmerking komt;
3°. bij opheffing van de betrekking door hem bekleed, of
vermindering van het aantal ambtenaren, werkzaam in de
betrekking, door hem bekleed, behoudens zijn aanspraak op
wachtgeld ingevolge de desbetreffende verordening;
4°. wanneer hij voor zijne betrekking niet de noodige ge
schiktheid of bekwaamheid' bezit
5°. wanneer ghij, na gedurende 18 maanden zijn werk
zaamheden wegens ziekte niet te hebben kunnen verrichten,
naar het oordeel van twee geneeskundigen voor de vervulling
van zijne betrekking blijvend ongeschikt wordt geacht. Het
in art. 8, alinea 4 bepaalde, is ook hier van toepassing.
Een van deze geneeskundigen wordt door Burgemeester en
Wethouders uit het college van stadsgeneesheeren, de andere
door den ambtenaar zelf aangewezen. Blijft echter de ambte
naar, binnen 8 dagen, nadat hij daartoe door Burgemeester
en Wethouders schriftelijk is aangezocht, in gebreke een ge
neeskundige aan te wijzen, dan wordt ook de tweede genees
kundige door Burgemeester en Wethouders uit het college
van stadsgeneesheeren aangewezen.
Bij verschil van gevoelen tusschen de beide geneeskundigen
wordt de beslissing opgedragen aan een door Burgemeester
en Wethouders buiten het-college van stadsgeneesheeren aan
te wijzen geneesheer.
Aan vrouwelijke ambtenaren wordt bovendien eervol ont
slag uit hare betrekking verleend met ingang van den dag,
waarop zij in het huwelijk treden.
Art. 26bis.
In het geval van art. 26, le lid sub 2°, gaat het ontslag
in op den eerstvolgenden laten Januari.
Degene, die den ambtenaar heeft aangesteld, kan, het hoofd
van den tak van dienst gehoord, de bepaling van art. 26,
le lid sub 2°, telkens voor ten hoogste één jaar buiten toe
passing laten, doch niet langer, dan totdat de ambtenaar zijn
70ste levensjaar heeft volbracht.
Art. 27.
De ambtenaar is verplicht een verzoek om eervol ontslag
schriftelijk in te dienen, ten minste twee maanden vóór den
dag, waarop hij wenscht, dat het ontslag inga.
In buitengewone omstandigheden kan echter het ontslag-
ook op korteren termijn worden verleend.
Bij ongevraagd eervol ontslag geldt de in het eerste lid
gezegde opzeggingstermijn.
Art. 28.
Indien blijkt dat een ambtenaar niet of niet meer voor de
aan zijne beti'ekking verbonden werkzaamheden geschikt is,
kan hij door den Raad, indien hij door dezen is benoemd, of
anders door Burgemeester en Wethouders worden teruggesteld.
Art, 29.'
Tot het in art. 26 sub 4°. bedoelde ontslag en de in art.
28 bedoelde terugstelling wordt niet besloten, dan nadat de
ambtenaar is gehoord of althans schriftelijk opgeroepen om
gehoord te worden, door de macht, die bevoegd is tot het
verleenen van het ontslag of tot de terugstelling. Indien ech
ter het ontslag of de terugstelling behoort tot de bevoegdheid
van den Gemeenteraad, heeft het verhoor plaats door Burge
meester en Wethouders, die daarvan schriftelijk verslag doen
aan den Raad.
De besluiten tot dit ontslag of deze terugstelling zijn met
redenen omkleed en worden den ambtenaar schriftelijk mede
gedeeld.
5. Straffen.
Art. 30.
Wegens het niet-nakomen van de hem opgelegde plichten
of andere vergrijpen, in den dienst begaan, kan de ambte
naar gestraft worden met:
1°. berisping met aanteekening;
2°. onthouding van vacantiedagen, en bovendien voor zoo
veel betreft de brugwachters, onthouding van vrije dagen of
oplegging van straldienst;
3°. schorsing met of zonder geheele of gedeeltelijke inhouding
van bezoldiging;
4°. tijdelijke of voortdurende terugstelling naar een lager
bezoldigden rang;
5°. niet-eervol ontslag.
De sub 1°. en 2°. genoemde straffen worden opgelegd door
het hoofd van den tak van dienst, waartoe de ambtenaar
behoort of indien het dezen ambtenaar zelf geldt, door Burge
meester en Wethoudersde straffen genoemd sub 3°., 4°. en
5°. door Burgemeester en Wethouders, voorzoover het opleggen
van de sub 4a. en 5°. genoemde straffen niet krachtens wet
of verordening aan den'Raad toekomt.
Indien de sub 1°. en 2°. genoemde straffen zijn opgelegd
door het hoofd van den tak van dienst, kan de ambtenaar binnen
vijf dagen, nadat de straf schriftelijk te zijner kennis is gebracht,
daarvan schriftelijk in beroep komen bij Burgemeester en
Wethouders. Een ingesteld beroep schorst de ten uitvoerlegging
der straf.
Het hoofd van den tak van dienst doet van de door hem
en Burgemeester en Wethouders van de door hen of door den
Raad opgelegde straffen aanteekening in een daarvoor voor
iederen tak van dienst afzonderlijk aan te leggen register.
Art. 31.
Indien de straf wordt opgelegd door den Raad of door
Burgemeester en Wethouders, geschiedt dit, bijaldien de
ambtenaar zulks verlangt, niet, alvorens daaromtrent is ge
hoord de commissie van advies, bedoeld bij art. 32.
Burgemeester en Wethouders deelen den ambtenaar schrif
telijk mede, dat het voornemen tot strafoplegging aanwezig
is. Wenscht deze dat de commissie van advies worde gehoord,
dan geeft hij daarvan binnen 5 dagen schriftelijk -kennis
aan Burgemeester en Wethouders.
Evenzoo wordt die commissie gehoord, alvorens op een
door den ambtenaar, tegen een hem door het hoofd van den
tak van dienst opgelegde straf, ingesteld beroep wordt beslist.
Burgemeester en Wethouders stellen de commissie tot het
uitbrengen van haar advies in de gelegenheid door haar,
zoodra het ingesteld beroep te hunner kennis is gekomen, of
de ambtenaar zijn wensch, dat de commissie van advies zal
worden gehoord, heeft uitgesproken, de stukken te doen toe
komen.
De commissie brengt binnen 14 dagen na ontvangst dei-
stukken haar advies uit. Deze termijn kan echter eenmaal
met ten hoogste 14 dagen worden verlengd, bijaldien het
onderzoek der commissie niet tijdig is atgeloopen. Zij geeft
dan hiervan kennis aan Burgemeester en Wethouders.
Art. 32.
De commissie van advies bestaat uit vijf leden. Voor elk
lid wordt een plaatsvervanger aangewezen.
Een lid, tevens voorzitter der commissie, alsmede zijn
plaatsvervanger, wordt voor den tijd van één jaar door den
Gemeenteraad uit zijn midden benoemd.
Twee leden en hunne plaatsvervangers worden, mede voor
den tijd van één jaar, benoemd door Burgemeester en Wet
houders.
De twee overige leden en hunne plaatsvervangers worden
telkens voor ieder geval afzonderlijk aangewezen door den
ambtenaar, die in beroep' komt van de hem opgelegde straf
of voor bestraffing door den Raad of door Burgemeester en
Wethouders in aanmerking komt. De aanwijzing geschiedt in
het geval van art. 31, alinea 2, tegelijk met de kennisgeving,
dat de ambtenaar het hooren van de commissie van advies
verlangt, in het geval van art. 31, alinea 3, tegelijk met de
kennisgeving, dat hij in beroep komt.
Blijft de ambtenaar in gebreke de leden voor de commissie
van advies aan te wijzen, dan geschiedt de aanwijzing door
Burgemeester en Wethouders.
De twee leden, bedoeld in alinea 3 moeten worden gekozen
buiten de ambtenaren der gemeente en buiten de leden van
den Raad, die bedoeld in alinea 4 uit de vaste ambtenaren
der gemeente, aan wie gedurende de laatste 2 jaren geen
straf is opgelegd.
Aan de commissie wordt door Burgemeester en Wethouders
een secretaris toegevoegd.
De wijze, waarop de commissie van advies hare werkzaam
heden uitoefent, wordt geregeld door een reglement van orde,
dat door Burgemeester en Wethouders wordt vastgesteld.
Art. 33.
Geene straf wordt uitgesproken, vóórdat de ambtenaar is
gehoord, of althans schriftelijk opgeroepen om gehoord te
worden, door de macht, die bevoegd is de straf opteleggen.
Indien echter de straf wordt opgelegd door den Gemeenteraad,
heeft het verhoor plaats door Burgemeester en Wethouders,
die daarvan schriftelijk verslag doen aan den Raad.
De uitspraak wordt, met redenen omkleed en schriftelijk,
binnen 5 dagen aan den gestrafte medegedeeld.