128
verordening benoeming en ontslag aan den Raad of aan
anderen zijn of worden voorbehouden of opgedragen.
Art. 3.
Niemand kan tot ambtenaar worden aangesteld, die niet
vooraf door twee door Burgemeester en Wethouders aange
wezen stadsgeneesheeren geneeskundig is onderzocht en door
deze voor de door hem begeerde betrekking lichamelijk
geschikt is geacht.
Bij verschil van gevoelen tusschen de beide in het vorige
lid bedoelde geneeskundigen, wordt de beslissing omtrent de
lichamelijke geschiktheid opgedragen aan een door Burge
meester en Wethouders buiten het college van stadsgenees
heeren aan te wijzen geneesheer. De hieraan verbonden kosten
komen voor rekening van de gemeente.
Art. 3bis.
Tijdelijke ambtenaren.kunnen niet langer dan twee achtereen
volgende jaren als zoodanig in dienst zijn. In bijzondere
gevallen kan door of met toestemming van Burgemeester en
Wethouders of, indien de ambtenaar door den Raad is benoemd,
door dezen, van dit voorschrift worden afgeweken.
Art. 4.
De ambtenaar ontvangt bij zijne aanstelling een acte van
aanstelling, vermeldende
1°. de betrekking, waartoe hij is aangesteld;
2°. den datum, waarop zijn aanstelling ingaat;
3°. de aan zijn betrekking verbonden bezoldiging, zoo in
geld als in andere op geld waardeerbare voordeelen;
4°. indien hij niet voor onbepaalden tijd is aangesteld, den
tijd, voor welken hij is aangesteld.
Tegelijk met deze acte worden hem uitgereikt een exem
plaar van deze verordening, van de voor hem vastgestelde
instructie, van de pensioensverordeningen, indien deze op hem
van toepassing zijn en van de verordening, waarbij zijn bezol
diging geregeld is.
Van een wijziging zijner bezoldiging wordt den ambtenaar
onmiddellijk schriftelijk kennis gegeven. Evenzoo ontvangt hij
zoo spoedig mogelijk een exemplaar van de gewijzigde of op
nieuw vastgestelde verordeningen of instructie, indien tot
wijziging of hernieuwde vaststelling van een der in het vorig
lid genoemde verordeningen of instructie wordt overgegaan.
Art. 5.
Bij bevordering in rang wordt in de eerste plaats rekening
gehouden met bekwaamheid en geschiktheid. Eerst wanneer
deze gelijk staan, komt de diensttijd in aanmerking.
2. Bezoldiging.
Art. 6.
De bezoldiging der ambtenaren wordt bij afzonderlijke ver
ordeningen) door den Raad geregeld; wanneer twee of meer
ambtenaren tot eenzelfden diensttak ^ehooren, geschiedt dit
bij eenzelfde verordening.
Art. 7.
De bezoldiging wordt maandelijks, telkens voor Vis gedeelte,
uitgekeerd, tenzij de ambtenaar er de voorkeur aan mocht
geven iedere drie maanden een XU gedeelte te ontvangen.
Voor hen, wier bezoldiging in geld minder dan 1000.
per jaar bedraagt, kan door Burgemeester en Wethouders
worden bepaald, dat de bezoldiging wekelijks wordt uit
gekeerd.
Art. 8.
Een ambtenaar, aan wien overeenkomstig het advies van
zijn geneesheer een verlof wegens ziekte wordt toegestaan
gedurende een tijdvak niet langer dan twaalf achtereenvol
gende maanden, behoudt over dat tijdvak zijn volle bezoldiging.
Blijkt na het verstrijken van twaalf maanden uit een rapport
van den geneesheer, dat de ambtenaar nog niet in staat is
zijne werkzaamheden te hervatten, dan wordt zijn verlof ver
lengd, doch geniet de ambtenaar gedurende den verderen
duur zijner ziekte, eehter ten hoogste gedurende zes maanden,
zijn bezoldiging onder inhouding van de kosten der plaats
vervanging tot ten hoogste de helft dier bezoldiging.
Duurt de ziekte ook na den termijn van anderhalf jaar
voort, dan kan de ambtenaar alleen in dienst der gemeente
blijven onder inhouding van de geheele bezoldiging.
Voor hem, die ha ziekte zijn dienst hervat heeft en binnen
één maand daarna wederom door ongesteldheid verhinderd is
zijne werkzaamheden te verrichten, wordt de tweede ziekte
aangemerkt als eene voortzetting van de eerste.
De bezoldiging wordt niet uitgekeerd wanneer:
a. de ambtenaar de voorschriften van zijn geneesheer niet
opvolgt
b. de ziekte naar het oordeel van Burgemeester en Wet
houders een gevolg is van drankmisbruik of wangedrag van
den ambtenaar.
Art. 9.
Indien een ambtenaar tengevolge van ziekte zijn betrekking
niet of slechts ten deele kan vervullen en die ziekte het
gevolg is van een ongeval, dat hem recht geeft op een uit-
keering krachtens de Ongevallenwet 1901, wordt het bedrag
zijner bezoldiging verminderd met het bedrag dier uitkeering.
Indien een ambtenaar, wiens werkkring als zoodanig niet
in de Ongevallenwet is opgenomen, in en door de uitoefening
van zijn dienst een niet aan eigen schuld te wijten ongeval
overkomt, waardoor geneeskundige hulp noodig is, worden
de kosten daarvan door de gemeente vergoed.
Art. 10.
Den ambtenaar, die ter vervulling van zijn eerste oefening
bij de Militie wordt opgeroepen, wordt gedurende den daarvoor
vastgestelden tijd verlof verleend, met inhouding van zijn
bezoldiging.
Den ambtenaar, die voor herhalingsoefeningen bij de Militie
of Landweer ingevolge de Militiewet of Landweerwet wordt
opgeroepen, wordt gedurende den daarvoor vastgestelden tijd
verlof verleend met behoud zijner bezoldiging. Ontvangt de
ambtenaar krachtens de Militie- of Landweerwet een ver
goeding uit 's Rijks kas, dan wordt de bezoldiging met het
bedrag daarvan verminderd.
Indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders
aanleiding bestaat tot het vragen eener vergoeding uit 's Rijks
kas krachtens de Militie- of Landweerwet, is de ambtenaar
verplicht het daartoe strekkend verzoek binnen een door
Burgemeester en Wethouders vast te stellen termijn te doen.
Voldoet hij hieraan niet, dan wordt hem gedurende den tijd,
dat hij onder de wapenen is, geen bezoldiging uitbetaald.
Indien de ambtenaar wegens oorlog, oorlogsgevaar of andere
buitengewone omstandigheden onder de wapenen wordt ge
roepen of langer dan den gewonen tijd onder de wapenen
wordt gehouden, treft de Raad een bijzondere regeling.
Deze bepalingen vinden overeenkomstige toepassing ten
opzichte van den ambtenaar, die bij zijne indiensttreding eene
vrijwillige verbintenis bij het reservekader heelt aangegaan,
voor den duur dier verbintenis.
Het is een ambtenaar niet toegestaan zich onverplicht op
eenigerlei wijze aan den militairen dienst te verbinden of zijn
verblijf onder de wapenen te verlengen, tenzij hij hiertoe
verlof van Burgemeester en Wethouders bekomen hebbe.
Art. 11.
De ambtenaar, die gedurende meer dan dertig achtereen
volgende dagen een hooger bezoldigde vacante betrekking
waarneemt, geniet, indien dit voor hem voordeelig is, ge
durende den tijd der waarneming de minimum-bezoldiging,
verbonden aan die betrekking, met stilstand van eigen wedde.
Ingeval van ziekte of ontstentenis van een ambtenaar kan
aan hem, die zijne werkzaamheden gedurende dien tijd heeft
verricht, door Burgemeester en Wethouders eene geldelijke
vergoeding worden toegekend.
Art. 12.
Indien een ambtenaar overlijdt met achterlating van een
weduwe of van kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar,
of die kostwinner was van zijne ouders of van broeders of
zusters beneden den leeftijd van 18 jaar, wordt eene grati
ficatie uitgekeerd tot een bedrag, gelijk aan de bezoldiging
in geld over een tijdvak van 3 maanden, voorz'ooveel eerst
genoemde personen betreft verminderd met het bedrag van
het weduwen- of weezenpensioen, dat gedurende dien tijd
zal worden genoten.
Indien de overledene in het genot was van vrije woning,
zal het nagelaten gezin nog gedurende 3 maanden na het
overlijden in dat genot blijven of daarvoor een door Burge
meester en Wethouders vast te stellen vergoeding ont
vangen.
Art. 13.
Aan een ambtenaar, die anders dan op eigen verzoek of
anders dan tengevolge van verhooging of verlaging van rang,
verplicht wordt eene hem aangewezen dienstwoning te ver
laten, kan door Burgemeester en Wethouders een door hen
te bepalen geldelijke vergoeding voor verhuiskosten worden
toegekend.