127
nogmaals de aandacht op te vestigen, dat het in artikel 21
genoemde aantal uren het maximum aantal uren aanduidt,
dat een ambtenaar volgens zijne instructie verplicht kan
worden dienst te doen. In de door Uwe Vergadering of door
ons College vast te stellen instructies zal het normale aantal
uren in zeer vele gevallen belangrijk lager zijn dan het
maximum, in de verordening genoemd. Een niet te laag
maximum is echter noodig, het blijkt reeds uit het zooeven
aangevoerde en het is ook reeds in de Memorie van Antwoord
gezegd, met het oog op de zeer uiteenloopende diensten, die
door de verschillende categorieën van ambtenaren worden
verricht.
De in deze rubriek vermelde beschouwingen samenvattende
stellen wij U mitsdien voor aan artikel 21 een nieuw 3e lid
toe te voegen, luidende
«De werktijden worden aldus geregeld, dat ieder ambtenaar,
behoudens onvermijdelijke omstandighedenin de gelegenheid
gesteld wordt, gedurende den Zondag zijn godsdienstoefening
bij te wonen".
en verder voorloopig, in afwachting van eene algeheele
reorganisatie van den dienst der brugwachters na omlegging
der groote vaart, genoegen te nemen met onze toezegging,
dat invoering van den z. g. provincialen Zondagsdienst in
deze gemeente en de daarmede samenhangende belangrijke
beperking van den Zondagsdienst der brugwachters, nader
door ons College zal worden overwogen.
IX. Het aantal vacantiedagen per jaar, waarop den ambte
naar bij zijn instructie recht wordt toegekend, bedraagt
volgens artikel 22 der concept-verordening ten minste 6.
De heer van der Pot stelt nu bij amendement voor in plaats
van »6" te lezen y>1T'. Wij achten deze wijziging niet ge-
wenscht. Te veel vergeet men, wij schreven het reeds in de
Memorie van Antwoord, dat in artikel 22 niet het aantal
vacantiedagen wordt bepaald, doch enkel een minimum wordt
voorgeschreven. Het aantal vacantiedagen zal in de instructie
worden vermeld. En dat ieder ambtenaar of beambte, afgezien
van zijne vrije Zondagen, ten minste 11 dagen vacantie per
jaar zoii moeten hebben, kunnen wij nog steeds niet inzien.
X. Op artikel 24 zijn een 2-tal amendementen ingediend.
De heer van der Eist wil, evenals de heer van der Pot het
laatste lid betreffende het vervullen van bijbaantjes, waaraan geen
bezoldiging verbonden is, geschrapt zien. In de Memorie van
Antwoord is uiteengezet, dat het artikel den ambtenaar
geenszins verplicht voor het uitoefenen van dergelijke baantjes
vooraf toestemming te vragen, doch slechts voorschrijft, dat
de ambtenaar van het aanvaarden schriftelijk kennis moet
geven, opdat ons College er kennis van draagt, welke neven
betrekkingen, ook al is daaraan geen bezoldiging verbonden,
de ambtenaar vervult. En dit achten wij, zoo schreven wij,
noodig, omdat het uitoefenen van te veel bijbaantjes den
ambtenaar verboden moet kunnen worden, indien blijkt, dat
zijn werk daaronder lijdt of zijne gezondheid er nadeel van
ondervindt en dientengevolge op den duur ook weder de be
langen van den dienst. Bovendien kan het gewenscht zijn
een ambtenaar, om redenen, die met het door hem bekleede
ambt verband houden, een of meer speciale bijbaantjes te
verbieden.
Aangezien ons College nog steeds een zelfde meening is
toegedaan, adviseeren wij U derhalve het laatste lid van
artikel 24 niet te schrappen.
In schrapping van het voorlaatste lid van artikel 24, zooals
de heer van der Eist voorstelt, zien wij evenmin heil. Indien
toch aan de inwonende huisgenooten van den ambtenaar het
drijven van handel of nering zonder toestemming van ons
College niet wordt verboden, zal op allerlei wijzen getracht
worden het tot den ambtenaar gerichte verbod, om zonder
eene dergelijke toestemming handel of nering te drijven, te
ontduiken. Dit verbod zou zoodoende een doode letter worden.
XI. Niet noodig is het o. i., om overeenkomstig het voorstel
van den heer van der Eist in artikel 26 tusschen 4° en 5°
eene nieuwe bepaling in te lasschen, volgens welke een
ambtenaar eervol ontslag wordt verleend, wanneer hij om
bijzondere redenen niet als ambtenaar kan worden gehand
haafd, in welk geval hij op wachtgeld wordt gesteld of een
schadeloosstelling ontvangt volgens nader te treffen regeling.
Het hier bedoelde geval is reeds begrepen onder het sub 4°
omschreven voorschrift. Immers een ambtenaar, die voor zijne
betrekking noch ongeschikt noch onbekwaam is, kan naar
onze meening niet worden ontslagen, tenzij in de gevallen,
in de verordening genoemd.
Behoud van artikel 26, laatste lid betreffende het ontslag
aan vrouwelijke ambtenaren met ingang van den dag, waarop
zij in het huwelijk treden, komt ons gewenscht voor op de
gronden, in de Memorie van Antwoord aangegeven. Wij ver
klaren ons derhalve tegen het amendement van den heer
van der Eistom dit laatste lid te schrappen.
Het door den heer van der Pot op dit artikel ingediende
amendement is door ons overgenomen, zooals sub III ver
meld is.
XII. Tenslotte nog een enkel woord over de op artikel 30
ingediende amendementen.
De heeren Briët c. s. stellen in de eerste plaats voor, om
onder de straffendie aan de brugwachters kunnen worden
opgelegd, niet op te nemen onthouding van vrije dagen of
oplegging van strafdienst. O. i. zou deze schrapping geen
aanbeveling verdienen, aangezien de deugdelijkheid van deze
straffen in de praktijk ten duidelijkste is gebleken. Mist men
deze straften, dan is men genoodzaakt de brugwachters ook
bij lichte vergrijpen te straffen door het onthouden van
vacantiedagen, hetgeen een veel zwaardere straf voor hen
zou zijn.
Tegen overneming van de amendementen van de heeren
Briët c. s., om artikel 30 sub 3° te lezen: schorsing met of
zonder geheele of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging
en in artikel 30, voorlaatste lid na het woord «straf het
woord Dschriftelijkin te voegenbestaat dezerzijds geen
bezwaar. Trouwens, het is steeds onze bedoeling geweest,
dat de straf schriftelijk ter kennis van den betrokken ambte
naar zou worden gebracht.
Het amendement van den heer Sijtsma, om voorwaardelijke
oplegging van de in artikel 30 sub 2°, 3°, 4° en 5° genoemde
straffen mogelijk te maken, kunnen wij niet overnemen.
Degene, die den ambtenaar ingevolge dit artikel kan straffen,
is hiertoe niet verplicht en de redenen, waarom men bij de
wet voorwaardelijke veroordeeling heeft mogelijk gemaakt,
gelden hier dus niet. Indien men ook hier eene voorwaarde
lijke strafoplegging wenscht, kan natuurlijk niet volstaan
worden met het opnemen van eene bepaling, zooals door
den heer Sijtsma is voorgesteld, maar zou eene geheel aparte
regeling van dit instituut getroffen dienen te worden. Wij
wijzen er nog op, dat in geen enkel der bestaande ambte
naren-reglementen, voorzooverre ons bekend, een voorschrift,
als door den heer Sijtsma voorgesteld, wordt aangetroffen.
Wij zijn alsnu aan het einde gekomen van onze beschou
wingen over de op de concept-verordening regelende den
rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden inge
diende amendementen. Gemakshalve is de tekst der concept
verordening, zooals die luidt na aanbrenging van de door
ons College blijkens het bovenstaande alsnog voorgestelde
wijzigingen, hierachter afgedrukt. De vernummering der
artikelen kan na de eventueele vaststelling der verordening
met Uwe machtiging door ons College geschieden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
CONCEPT-YERORDENING regelende den rechtstoestand van
de ambtenaren der gemeente Leiden.
(Tekst, zooals deze luidt na, de daarin tot en met 14 Augus
tus 1917 aangebrachte wijzigingen.)
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1.
Onder «ambtenaren" verstaat deze verordening allen, die
in dienst van de gemeente of van een gemeentelijke instelling
een bezoldigde betrekking bekleeden en wier bezoldiging bij
de maand of voor langer is bepaald, met uitzondering van:
a. de Gemeente-Secretaris en de Gemeente-Ontvanger;
b. de ambtenaren van den burgerlijken stand en het per
soneel, dat hen bijstaat;
c. het personeel van politie en brandweer;
d. het onderwijzend personeel bij inrichtingen van onderwijs;
e. zij, wier betrekkingen vermeld zijn op den staat, opge
maakt krachtens het bepaalde bij art. 1, 3e lid van het
Reglement voor de werklieden in dienst van de gemeente Leiden
zij, die voor korteren tijd, dan twee jaren zijn aangesteld,
zoolang zij nog geen twee jaar in dienst der gemeente zijn;
g. zij, die voor de uitvoering van een bepaald omschreven
opdracht zijn aangesteld, onverschillig hoe lang de uitvoering
dier opdracht duurt;
h. de personen, vermeld op den staat bij deze verordening
behoorende
i. de geneesheeren en het verplegend personeel van de ge
stichten „Endegeest", «Voorgeest" en „Rhijngeest".
Op de ambtenaren en bedienden ter plaatselijke secretarie
en de wijkmeesters zijn de bepalingen van deze verordening
omtrent benoeming en ontslag niet toepasselijk.
1. Aanstelling en bevordering.
Art. 2.
De ambtenaren worden aangesteld en ontslagen door Burge
meester en Wethouders, voorzoo ver niet bij de wet ot bij