DONDERDAG 26 JULI 1917. 155 gemeente Leiden, Sectie K Nis 556, 557, 594 en 2555 en tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoopbenoodigde gelden. (Zie Ing. St. No. 166). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XIV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden voor de verbetering en uitbreiding van het gebouw der z. g. Indische Postschool. (Zie Ing. St. No. 169.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Zooals de heeren gezien hebben staat in de agenda gedrukt: Indische school. Dat moet zijn Indische Postschool. De heer Hoogenboom. M. d. V. Het voorstel zooals het hier, in verband met het verzoek van den Directeur van de Indische Postschool, is ingediend, is tweeledig. In de eerste plaats betreft het een verbouwing van de beneden verdieping en het beschikbaar stellen van een localiteit aan de Postschool op de verdieping van de oude Hoogere Burgerschool. In de tweede plaats wordt voorgesteld de helft van de kosten van die verbouwing voor rekening van de gemeente te nemen, omdat de Minister van Koloniën niet bereid is het geheele bedrag ten laste van de begrooting van Nederlandsch Indië te brengen. Mijnheer de Voorzitter. Wat de eigenlijkeoprichting van de Indische Postschool aangaat mag ik vooral in verband met de uitbreiding van die school, die nu aan de orde is in- her innering brengen, dat indertijd, toen Burgemeester en Wet houders met den Minister over het in gebruik geven van de benedenverdieping der oude Hoogere Burgerschool aan de Indische Postschool onderhandelden, de Minister heeft doen uitkomen, dat aan die inrichting nooit meer dan 80 surnume rairs tegelijk aan de lessen zouden deelnemen. Men kan dit vinden in No. 119 van de ingekomen stukken over 1915. Dat is de oorspronkelijke grondslag van de overeenkomst door de gemeente met het Rijk gesloten. Bij de behandeling van die quaestie in de Raadszitting van 17 Juni 1915, heb ik opgemerkt, dat ik verwachtte dat die inrichting zich uit zou breiden. Ik vreesde dat het gebouw van de oude Hoogere Burgerschool niet voldoende ruimte zou bevatten voor de expantie zoowel van de Indische Postschool als van Mathesis. Waar het nu, wat Mathesis betreft, gaat over de beschikbaar stelling over dag van slechts één lokaal, heeft het bestuur van Mathesis aan Burgemeester en Wethouders geantwoord, dat zij daartegen geen bezwaar had. Ik meen ook dat door dat céne lokaal het belang van Mathesis nu nog niet zal worden geschaad. Maar, Mijnheer de Voorzitter, ik wil wat dit betreft den nadruk leggen op het feit, dat op het oogenblik het geheele bovengedeelte van de oude Hoogere Burgerschool is ingenomen door militairen. Er is dus op het moment geen een lokaal meer beschikbaar om aan de Postschool in gebruik te geven. Daardoor komt het mij voor dat de zaak op het oogenblik niet zoo erg urgent is en dat wij wel mogen stilstaan bij het 2e punt in het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat de gemeente de helft van de uitbreidingskosten van die school zal moeten betalen. De oorspronkelijke regeling zegt, ik herhaal, dat aan de Indische Postschool niet meer dan 80 surnumerairs tegelijk les zouden krijgen. Deze konden dus in het benedengedeelte van de oude Hoogere Burgerschool geborgen worden. Nu wordt er gezegd: de Postschool breidt zich uit en inplaats van 40 leerlingen in een cursusjaar zullen er 60 zijn. Dat gaat dus verder dan de oorspronkelijke rege ling, die de gemeente met den Minister van Koloniën heeft getroffen. Nu komt het mij werkelijk een gewaagde stap voor om te gaan op den weg, dat de gemeente de helft be taalt in de uitbreidingskosten van een alhier gevestigde Rijks inrichting. Op dit punt heeft ook de Commissie van Fabricage gewezen en Burgemeester en Wethouders erkennen dat ook in hun voorstel. Ik geloof dat wij ons, wanneer wij eenmaal den eersten stap op dien weg zetten, voor het vervolg zullen binden om daarop bij eventueele verdere uitbreiding der Indische Postschool voort te gaan. De Commissie van Fabricage voegt aan haar rapport dan ook toe, dat zij vertrouwt, en daarom wil zij in 'dit geval het voorstel van Burgemeester en Wethouders wel ondersteunen dat binnen afzienbaren tijd door de Regeering geene nieuwe wenschen tot uitbreiding meer zullen worden kenbaar gemaakt. Mijnheer de Voorzitter. Op dezen weg voortgaande zou van gemeentewege voor de helft worden bijgedragen in de kosten van Rijksgebouwen en inrichtingen hier ter stede. Het lijkt mij dan ook een gewaagde stap dien wij zullen doen, door mede te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Fischer. M. d. V. Ik ben het geheel eens met den heer Hoogenboom, wanneer hij het betreurt, dat het Rijk, wanneer het rijksinstellingen maakt, de helft van de kosten daarvan door de gemeente laat betalen. Dit is in de inge komen stukken door Burgemeester en Wethouders ook reeds gezegd. Indertijd is aan de gemeente de vraag gesteld, of wij hier eene Postschool wenschten te hebben en of wij er lokalen voor be schikbaar wenschten te stellen. Bij verschillende gelegenheden wordt door het Rijk dezen weg bewandeld. Eenige jaren gele den heeft er als het ware tusschen de verschillende gemeenten eene concurrentie plaats gehad, wie aan het Rijk het meeste zou aanbieden, toen er quaestie was van het oprichteu van eene Cadettenschool. Alkmaar heeft het toen gewonnen, doordat een gebouw werd aangeboden. In dit geval is dit wel niet zoo geweest, maar een feit is het, dat verschillende gemeenten verzocht hebben om de Postschool te mogen krijgen, en daar voor de grond werd aangeboden. De Minister van Koloniën heeft evenwel besloten de Postschool te Leiden op te richten, bij welke gelegenheid hij er op gewezen heeft, welke groots voordeelen hieraan voor de gemeente w7aren verbonden. Er zouden een 80 leerlingen komen, die verplicht waren in Leiden te wonen, terwijl dan ook de leeraren hier woonachtig zouden zijn. Toen de school werd opgericht was niet te voor zien, dat er binnen zoo korten tijd zulk eene uitbreiding aan zou moeten gegeven worden. In verband met de behoeften van Indië is men er evenwel toe overgegaan het aantal leer lingen van 80 te brengen op 120. Het gevolg daarvan is, dat men meer ruimte behoeft dan oorspronkelijk het geval was. Ik geef toe, dat wij op die manier op den verkeerden weg gaan, maar ik betwijfel het toch of wij daarop voort kunnen gaan. Wij zijn op het oogenblik aan het eind van ons ver mogen. Er is in de Hoogere Burgerschool geen plaats meer voor uitbreiding van de Postschool. Bovendien heeft de Direc teur van de Postschool ons verzekerd, dat er binnen afzien baren tijd geen aanvrage meer zal komen van het Rijk tot uitbreiding. De heer Hoogenboom. M. d. V. De geachte Wethouder doet het voorkomen, dat wij ons niet ongerust behoeven te maken over eene verdere uitbreiding der Indische Postschool, omdat er geene lokaliteiten daartoe meer in de oude Hoogere Burgerschool beschikbaar zouden zijn. De Wethouder vergeet evenwel, dat er op de bovenverdieping nog meerdere lokalen zijn, die door Mathesis over dag niet worden gebruikt. Er is dus nog wel degelijk gelegenheid tot uitbreiding, maar in dat geval zal wellicht weer van de gemeente worden gevergd, dat zij de helft der verbouwingskosten voor hare rekening neemt. Ik vrees, dat deze eerste stap een bindende stap is. En waar de Wethouder doet uitkomen, dat wij geene verdere uitbrei ding zullen kunnen bekostigen, omdat wij aan het einde van onze financiën zouden zijn gekomen, dan stel ik daartegen over, dat dit op het oogenblik reeds vrijwel het geval is. Ik vind het dan ook een gewaagden stap, dien wij willen gaan zetten en ik aarzel dan ook mijne stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders te geven. De Voorzitter. De heer Hoogenboom heeft gesproken over een gewaagden stap, dien wij zouden doen door de helft van de kosten der verbouwing voor gemeenterekening te nemen. Daarmede ben ik het niet eens. Men heeft hier te doen met twee verschillende stelsels: het oude systeem van vroeger was, dat de gemeente, waarin een Rijksinrichting werd ondergebracht, het gebouw als het ware leverde. Zooals de heeren weten zijn hier alle kazernes voor niets aan het Rijk ter beschikking gesteld; zoo heeft ook de gemeente voor de Indische Postschool indertijd eenige localiteiten beschikbaar gesteld. Nu gaan wij juist den anderen kant uit en wij hebben gezegd tegen het Rijk: wanneer gij die inrichting wilt gaan uitbreiden, dan móet gij de kosten daarvoor maar zelf be talen; daarop heeft het Rijk geantwoord, dat het de helft van de kosten op zich neemt. Men moet hier dus niet spreken van een gewaagden stap, maar van een stap in de goede richting. Het goede standpunt indertijd zou geweest zijn, dat d« Regeë- ring aldus had geredeneerd: wij willen een Indische Post school oprichten, daarvoor kiezen wij een geschikte plaats uit, maar wij betalen ook de kosten van de vestiging. Men is indertijd echter uitgegaan van het oude systeem. Vroeger werd door het Rijk als het ware een inschrijving gehouden: wie geeft mij op de voor mij voordeeligste voorwaarden een geschikt terrein of gebouw voor mijn inrichting? Dat was naar mijne meening dus een verkeerd systeem. Het goede stelsel is, dat wanneer het Rijk een gemeente bijzonder geschikt acht voor de plaatsing van een Rijksinrichting, het Rijk alsdan in die gemeente de instelling vestigt en tevens alle vestigingskosten voor zijn rekening neemt. Uitgaande van dat goede systeem hebben wij aan de Regeering gezegdnu doen wij het niet meer op de wijze als bij de oprichting van de Postschool, maar gij be taalt de uitbreidingskosten ad 6000.Dat hebben wij m. i. niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 5