154 DONDERDAG 26 JULI 1917. debat zou ik nog even willen opmerken, dat de heer Fischer terecht heeft betoogd, dat de quaestie, hoe er bagger in de sloot komt, ons niet aangaat, want dat dit eene zaak is tus- schen de familie Dingjan en de Trammaatschappij. Met verwondering heb ik den heer Fokker hooren betoogen, dat, wanneer iemand schade lijdt aan zijn eigendom tengevolge van eene concessie door de gemeente verleend, de gemeente dan ook verplicht zou zijn tot het geven van schadevergoeding De heer Fokker zal, bij eenig nadenken, moeten toegeven dat deze stelling natuurlijk onhoudbaar is. De heer Fokker heeft verder gezegd, dat het juridisch en theoretisch volkomen juist is, wat de heer Fischer heeft gezegd, maar dat het doorzetten van deze zaak onbillijk zou zijn. Wij moeten ons echter ten deze niet afvragen wat billijk is of niet. Het gaat toch niet aan, dat wij zouden moeten vragen: brengt de billijkheid soms mede, dat de verordening niet wordt toe gepast? Op die wijze zouden wij den weg openen voor alle mogelijke willekeur. Wij kunnen daarom niets anders doen dan de desbetreffende verordening toepassen. Naar mijne bescheiden meening mochten Burgemeester en Wethouders" niet anders handelen en zal de Raad dienen mede te werken om de betrokken personen tot hun plicht te brengen. De heer Botermans. M. d. V. Ik zou even een vraag willen stellen. Is de grond waarop de tramrails ligt, eigendom van de gemeente of van de Tramwegmaatschappij 7 Wanneer de grond van de Tramwegmaatschappij is moet men niet den heer Dingjan en de erven van der Westen, maar de Tramwegmaatschappij aanspreken. Maar volgens de stukken schijnt de grond eigen dom van de gemeente te zijn. In dat geval acht ik echter de gemeente verplicht om den grond aan dien kant behoor lijk te schoeien. De heer Huurman. M. d. Y. Ik zou willen vragen: is de walkant, die de afschuiving veroorzaakt, gemeente-eigendom en zijn de tramrails iri gemeentegrond gelegd? In dit geval is het toch onbillijk al moge het juridisch juist zijn dat men de reiniging van die sloot laat bekostigen door per sonen, die aan de vervuiling geen schuld hebben. De heer van Hamel. M. d V. Ik zou aan de Raadsleden willen vragen of het wel verstandig is, dat men debatteert over een quaestie, die beter in de rechtzaal kan worden besproken. Wanneer het tot een proces komt, kunnen degenen, dieerbij betrokken zijn, de zaak in de rechtzaal uiteenzetten. Burge meester en Wethouders hebben eenvoudig de verordening, die hierop betrekking heeft, toegepast. Waarom moeten wij ons nu hier nog in allerlei kleinigheden verdiepen? Dat moet te zijner tijd de rechter maar uitmaken. Het komt mij voor, dat de Raad hierop niet verder moet ingaan. De heer van Romburgh. M. d. V. Ik zou den heer van Hamel willen toevoegen, dat wanneer wij het proces verliezen, het de gemeente geld kost. Daarom acht ik het beter, dat wij de quaestie hier eerst eens bespreken. De Voorzitter. Wij hebben hier te maken met een juri dische quaestie; die moet beslist worden in de rechtzaal. Wanneer Burgemeester en Wethouders nu maar op eigen houtje een advies hadden gegeven, dan zou de heer van Rom burgh kunnen zeggenik weet het even goed als Burgemees ter en Wethouders. Maar. Burgemeester en Wethouders heb ben hierin het advies gevraagd van hun rechtsgeleerde adviseurs, de heeren Goudsmit en Cosman. De heeren kunnen hier in den Raad over een dergelijke quaestie toch maar niet in den wilde gaan pratenmen houde mij deze uitdrukking ten goede. Ik wil daarmede niet zeg gen dat ik twijfel aan het goed inzicht van de leden in vele gewichtige zaken. Maar dit is een juridische quaestie en die be hoort ook door juristen te worden beoordeeld. Wij hebben een verordening omtrent dit punt en daaraan moeten Bur gemeester en Wethouders de hand houden. Men kan de toe passing van die verordening toch niet overlaten aan het bon plaisir van Burgemeester en Wethouders. Stel U voor, dat Burge meester en Wethouders gingen zeggen: wij zullen dien man maar eens vrijstellen van zijn verplichtingen volgens deze verordening; er loopt langs zijn sloot een weg en daar gaat wel eens een zwaren wagen over; daardoor valt er wel eens wat zand in zijn sloot en nu zullen wij de sloot maar voor gemeenterekening schoonhouden. Dat gaat toch niet aan Dat zou leiden tot willekeur! Ik moet eerlijk zeggen, dat ik dit in hooge mate een onvoorzichtig debat vind. Hoe willen de heeren bet recht van de gemeenschap hoog houden, wan neer men ieder particulier, die zich in een rechtzaak met de gemeente miskend gevoelt, absoluut zonder juridischen grond, van zijn verplichtingen vrijstelt? Dan weigeren morgen allerlei menschen om hun recognitie en belasting te betalen. Waar gaat het dan naar toe? Ik zou haast durven zeggen dat in geen een Raad van Nederland over een dergelijke quaestie zal worden gediscussiëerd als thans geschiedt. Ik acht deze zaak van totaal formeelen aard. Er staat in de verordening uitdrukkelijk, dat de eigenaren de sloot schoon moeten houden wanneer anderen de heeren Dingjan en de erven van der Westen op kosten jagen, dan moeten zij de schade maar op die anderen zien te verhalen. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik geloof dat wanneer wij deze menschen voor de kosten willen aanspreken, wij onze vordering moeten baseeren in de eerste plaats op art 22 der verordening op de wegen, lanen, straten, wateringen en sloo- ten, maar dat de grondslag der verordening toch eigenlijk ligt in art, 8 dier verordening, dat zegt: »de eigenaren van t de in art. 1 6 genoemde eigendommen, zijnde de wateringen en slooten, zijn verplicht te zorgen, dat deze gezuiverd zijn van drijvend vuil, slijk of modder." Nu komt het mij voor, dat het een ander geval is, wan neer de sloot ondiep wordt tengevolge van in de sloot ge schoven grond, afkomstig van de niet aan de slooteigenaren behoorende berm. Wij hebben hier te maken met art. 8, dat zegt, dat de eigenaar van eene sloot verplicht is de sloot te zuiveren van vuil en modder. In dit artikel wordt dus ge waakt tegen vervuiling, verontreiniging van de slooten. Waar hier wellicht geen sprake is van vervuiling van de sloot, maar van het in de sloot afzakken van grond, die niet aan de eigenaren van de sloot toebehoort, daar lijkt mij de grondslag voor het voeren van het proces twijfelachtig. Ik sta dan ook nog niet' aan de zijde van den geachten Wethouder, die be weert, dat hier alleen sprake zou zijn van het zuiveren van de sloot.- In den loop der jaren zijn de eigenaren nooit on willig geweest om de sloot van vuil te zuiveren en ook niet om de daarin bezonken modder er uit te halen. Nu zullen zij er zich wellicht op beroepen, dat het hier niet geldt be zonken modder maar het opruimen van grond, die er inge zakt is, waartegen de slooteigenaren niets hebben kunnen doen. Hoewel het voor mij dus de vraag is, of hier art. 8 zal kunnen worden toegepast, zoo lijkt het mij toch wel het beste dit door den Rechter te zien uitgemaakt. Ik kan even wel niet ontkennen, dat het twijfelachtig lijkt of dit proces door de gemeente zal worden gewonnen. De Voorzitter. Art. 8 luidt: »De eigenaren van de in art. 16 genoemde eigendommen zijn verplicht te zorgen dat deze gezuiverd zijn van drijvend vuil, slijk of modder." Om wat voor reden er nu modder in de sloot is, komt er niet op aan. Wanneer een ander daarvan de schuld is, dan moeten de eigenaren den schuldige daarover maar aanspreken. Ik voeg er bij: wij hebben om advies gevraagd aan onze be kwame adviseurs in gemeentezaken en voorloopig houd ik mij aan hun advies. Dat is dé eenige manier, waarop het gemeentebestuur een dergelijk besluit kan nemen. (De heer Fabius komt ter vergadering.) De heer van der Elst. M. d. V. Wanneer men van plan is nog verder over deze zaak te spreken, zou ik het gewenscht achten de deuren te doen sluiten. In het openbaar kunnen wij eene dergelijke zaak niet verder behandelen. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof, dat hier niet alleen aan de orde is de formeele quaestie of de Raad zal besluiten om te procedeeren, maar ook wel degelijk de quaestie of de Raad wel vindt, dat er geprocedeerd moet en mag worden. Hiertoe is het toch noodig dat de zaak van alle kanten wordt bekeken, anders kunnen de leden er geen oordeel over uit spreken of men wel het besluit tot procedeeren zal nemen. Het was misschien verstandiger geweest deze zaak in eene geheime zitting te bespreken. Nu dit evenwel niet is gebeurd en deze zaak van verschillende kanten is bekeken, nu wil ik wel mijn gevoelen uitspreken, dat ik het niet acht in het belang van de gemeente om dit proces aan te gaan. Burge meester en Wethouders zeggenwij vinden het wel noodig. Welnu een tegenstander mag hieromtrent evengoed zijn oor deel zeggen als een voorstander, en dan zeg ik dan ook, dat ik tegen het voorstel ben en er tegen zal stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt met 21 tegen 4 stemmen overeenkomstig het prae- advies besloten. Vóór stemden de heeren: Hartevelt, J. P. Mulder, Hoogen boom, A. Mulder, Reimeringer, Sasse, Roem, Pera, Timp, van Hamel, Huurman, van Gruting. Aalberse, Fabius, van Tol, Zwiers. van der Pot, Vergouwen, Fischer, van der Eist en van der Lip. Tégen stemden de heeren: Sijtsma, Fokker, van Romburgh en Botermans. XIII. Voorstel tot aankoop van de perceelen, kad. bekend

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 4