DONDERDAG 26 JULI 1917. 153 allerlei conflicten komen. Daarom hebben Burgemeester en Wethouders het beter geacht om de Gehoorzaal te geven tegen geen lager prijs dan de laagste in liet tarief vastgesteld. Om onpartijdig te blijven hebben Burgemeester en Wethouders gezegdwij zullen niet bij den Raad komen met een voorstel om de zaal te verhuren tegen een lager prijs dan het vast gestelde minimum of zelfs voor niets. Nu zegt de heer Pera: aan het houden van zoo'n bazaar zijn groote kosten verbonden. Daar hebben wij niets mede te maken. Ik vind de kosten voor het huren van het geheele gebouw niet zoo hoog. 40. voor zoo'n gebouw per dag vind ik zeer goedkoop. Ik geloof dat men zich zou gaan begeven op een hellend vlak, wanneer men niet mede ging met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De zaak zelf is mij bijzonder sympathiek, maar al is dit zoo, toch meen ik vast te moeten houden aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Fokker. M. d. V. Alvorens tot stemming over dit voorstel over te gaan zou ik gaarne mijne stem willen motiveeren vóór het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Ik stel mij op hetzelfde standpunt, dat door Burge meester en Wethouders wordt ingenomen. Ik ben het niet eens met de bewering van den heer Mulder, welke ook door U, Mijnheer de Voorzitter, is onderschreven geworden, dat deze vereeniging van algemeen belang voor Nederland zou zijn. Slechts het belang van eene zekere richting in ons vaderland wordt door haar gediend. Wanneer er straks een verzoek komt van katholieke zijde tot het houden van een bazaar voor hetzelfde doeldan betwijfel ik of degenen die op een streng religieus Protestantsch standpunt staan, ook dan zullen betoogen dat wij hebben te doen met een algemeen belang, een nationaal belang. Ik stel mij tegenover die verschillende richtingen op een neutraal standpunt en kan van dat standpunt hier geen nationaal belang zien. En daarom kan ik mij niet scharen aan de zijde van die heeren die slechts tevreden zouden zijn met een bedrag beneden het minimumtarief. Ik kan mij echter wel aansluiten bij bet praeadvies van Burgemeester en Wethouders die, met het philantropisch karakter rekening houdend, de verordening mild wenschen toe te passen. De heer Pera. M. d. V. Na de nadere toelichting die U zooeven hebt gegeven zal ik stemmen voor het praeadvies. De Voorzitter. Ik wil even met een kort woord consta- teeren, dat de wijze waarop de heer Fokker zijn stem heeft gemotiveerd niet is conform mijn opinie. Ik heb het praeadvies uit een ander motief verdedigd. Zonder eenigen twijfel is de zending een nationaal belang. Wanneer de heer Fokker de handelingen van de Eerste Kamer van eenigen tijd geleden opslaat, dan zal hij zien dat de heer van Kol de zending, hetzij van Protestantsche, hetzij van Katholieke zijde, heeft gequalificeerd als een nationaal belang. Het motief waarop Bur gemeester en Wethouders hun praeadvies baseeren heb ik zooeven toegelicht. Dat is echter een geheel ander motief, dan dat waarmede de heer Fokker zijn stem motiveert. Dit wenschte ik nog even te constateeren. De heer J. P. Mulder. M. d. V. Na Uwe toelichting en het daarop gevolgde debat wensch ik mijn vraag om te stemmen terug te nemen. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies besloten. X. Voorstel tot verhuring van de perceelen gelegen onder de gemeente Oegstgeest,' Sectie C Nis 278, 281 en 282, aan W. A. Zandbergen. (Zie Ing. St. No. 165). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XI. Voorstel tot verhuring van het perceel, gelegen onder de gemeente Oegstgeest, Sectie C No. 1357 ged. aan P. W. Beijersbergen. (Zie Ing. St. No. .165). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XII. Voorstel tot het instellen van een rechtsvordering tegen J. Dingjan en tegen J. van der Westen en de erven van diens overleden zusters C. en H. van der Westen, tot betaling van door de gemeente voor hunne rekening gemaakte kosten in verband met de reiniging van de sloot ten zuiden van den Hoogen Rijndijk bij de lTtrechtsche brug. (Zie Ing. St. No. 168). De beraadslaging wordt geopend. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb gisterenavond een van de heeren Dingjan bij mij gehad. Deze deelde mij mede, dat die sloot reeds 80 jaar bij de familie in beheer was en dat zij daarover nooit eenige last hebben gehad. Dit was anders geworden toen de tram aan den kant van den weg was komen te rijden. Daardoor verzakte de grond aan den water kant en dit veroorzaakte veel bagger in het water, zoodat er telkens gebaggerd moest worden. Toen ik zelf ging kijken bleek mij, dat de sloot op het oogenblik ook al weder niet meer in den besten toestand verkeerde juist door de voort durende werking van den slootkant aan de wegzijde. Een andere oorzaak voor de vele bagger is een riool van eenige belendende perceelen dat op die sloot uitloopt. Aan deze twee oorzaken schijnt de vervuiling van de sloot te liggen en daaraan hebben dus de belanghebbenden geen schuld. Nu heb ik gedacht: is het wel billijk dat wij die mensehen op kosten jagen, waar de vervuiling van dit water een gevolg is van oorzaken, die vrijwel buiten hun schuld zijn gelegen? Er kwam, toen ik een onderzoek instelde, nog een andere Raadslid kijken. Dat lid meende ook dat de tram aan die vervuiling groote schuld had. Nu weet ik niet of de kosten van de beschoeiing aan dien kant gedragen moeten worden door de eigenaren, dan wel door de gemeente of de tram maatschappij. Heeft men hier te doen met een verzuim van de gemeente of van de tramwegmaatschappij, dan is het toch wel onbillijk, dat men die menschen telkens op kosten jaagt, doordat men van hen eischt dat zij die sloot schoonhouden. Omtrent dit punt zou ik gaarne nog eenige inlichtingen van Burgemeester en Wethouders ontvangen. De heer Botermans. M. d. V. Ook ik ben gisterenavond naar die sloot wezen kijken. Ik heb gezien, dat ter plaatse, waar de tramlijn zich bevindt, de beschoeiing niet in orde is. Dit heeft ten gevolge, dat de kant inzakt. Nu zou ik willen weten, wat is er gelast: de sloot uit të diepen of uit te baggeren. Wanneer de zaak gaat over het uitbaggeren van de sloot, dan is de gemeente in haar recht; wanneer men evenwel van de eigenaren eischt, dat zij de sloot op diepte zullen brengen, dan geloof ik, dat dit niet het geval is, want de gemeente zoowel als de maatschappij hebben schuld aan de verzakking. Aan de bewoonde zijde is de kant beschoeid, aan den overkant gedeeltelijk wel, gedeel telijk niet beschoeid. Waar de kant niet beschoeid is, zakt deze weg in de sloot Ik geloof, dat het gevaarlijk zou zijn hierover met die menschen te gaan procedeeren. Waar het gaat om zoo'n klein bedrag, daar acht ik het niet gewenscht een proces te beginnen. De heer Fischer. M. d. V. Door enkele heeren is gewezen op de oorzaak van het ondiep worden van die sloot. Dat is eene zaak, waar wij niets mede te maken hebben, doch die de eigenaren met de Tramweg-Maatschappij moeten uitma ken. Wij hebben slechts na te gaan of de slooten ingevolge de verordening op wegen, wateringen en slooten behoorlijk gereinigd worden. Niets meer wordt er door ons gevraagd. Dit had de familie Dingjan moeten doen, en waar zij in ge breke is gebleven, hebben wij het gedaan en willen nu de kosten op haar verhalen. De heer Fokker. M. d. V. Ik kan mij niet vereenigen met de beschouwing van den geachten Wethouder. Die beschouwing moge juridisch en streng theoretisch volkomen juist zijn, maar wij hebben ons toch ook wel eens af te vragenhoe is die tram daar gekomen Wanneer ingevolge de concessie de tram is komen te rijden langs die sloot en deze hierdoor in een minder goeden toestand is geraakt ik neem aan, dat door het rijden van de tram de grond langs de sloot is verzakt zulks op gezag van onze ter zake deskundigen leden, dan vind ik het toch wel eenigszins bedenkelijk, dat door de gemeente wordt gezegd: Volgens de verordening op wateringen en slooten kunnen wij gelasten de sloot in een behoorlijken toestand te houden. Wij vragen niet naar de oorzaak, maar slechts of er bagger in de sloot aanwezig is. Juridisch is hier niets tegen in te brengen, maar wel op gronden van billijkheid. Wanneer de gemeente gedoogt, dat de tram vlak langs de sloot rijdt en dat daardoor de sloot in dien toestand geraakt, dan vind ik het wel wat al te kras, wanneer diezelfde gemeente nu tot de eigenaren zoude gaan zeggen: nu zult gij er voor zorgen, dat de bagger uit de sloot komt. Is de gemeente er mede schuldig aan, dat de sloot in dien toestand is geraakt, dan moet de gemeente het uitbaggeren niet door anderen laten doen, maar voor bare eigen rekening nemen. De heer van der Lip. M. d. V. Ter voorkoming van verder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 3