162 DONDERDAG 26 JULI 1917. zal worden nagegaan of het geven van eene bijdrage na 1921 nog noodig wordt geacht. Men staat dus wel degelijk voor de mogelijkheid, dat het Rijk na 1921 de crisisbijdrage niet meer zal willen verleenen en daarover wordt in het voor gelezen stuk niets gezegd. Wat dezen kant van de quaestie betreft zijn wij thans nog even onzeker als toen de beraad slaging over dit punt geopend werd. Het blijft dus een sprong in het duister. En daarom sta ik nog steeds op het zelfde standpunt, dat ik het voorstel van Burgemeester en Wethouders onaannemelijk moet achten. De heer Fischer. M. d. Y. Ten slotte nog een enkel woord. Het spijt mij ten zeerste, dat ik den heer Fokker zoo gegriefd heb. Ik heb mij eenigszins verkeerd uitgedrukt. Ik had moeten spreken niet van nieuwsgierigheid maar van weetgierigheid. Ik bied daarvoor ten zeerste mijne excuses aan. Er wordt gezegd: wij doen met het aannemen van dit voorstel een sprong in het duister. Welnu dan kan de Raad eens toonen of het hem met deze quaestie ernst is of niet. De heer Botermans. M. d. V. mag ik nog even het woord De Voorzitter. Ik kan U daartoe geen verlof meer geven. Wij moeten ons houden aan het reglement van orde. Ik wil echter wel voor het laatst aan den Raad voorstellen U ten derde maal het woord te geven. Kan de Raad zich met mijn voor stel vereenigen, dan verleen ik thans het woord aan den heer Botermans. De heer Botermans. M. d. V. De geachte Wethouder heeft mij een verwijt naar het hoofd geslingerd, waar ik geen genoegen mede kan nemen. Indertijd heb ik hem lof toe gezwaaid en ik heb gezegd, dat ik het een aardig plan vond. Hij vergeet nu evenwel, dat die huisjes op het oogenblik ƒ2000.meer kosten als op het oogenblik, dat ik hem voor zijn plan lof heb toegezwaaid. Voor een huis van ƒ5000. acht ik deze woningen ondeugelijk ingericht. Ik dank U wel, Mijnheer de Voorzitter. De heer Pera. M. d. V. Er is altijd nog een reden voor mij om te stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders, welk motief nog niet in de discussiën is ter sprake gebracht. Juist vanwege de duurte der materialen op bouwkundig gebied is er in het algemeen kans dat er weinig zal worden gebouwd. Dat weinig bouwen heeft tengevolge eene uitbreiding van de werkeloosheid. Het gemis aan het noodige werk is zeker voor de samenleving van een niet ge ringe beteekenis. Waar wij dus langs dezen weg een zekere hoeveelheid werk zullen verschaffen meen ik, om deze reden en om de verdere verschillende motieven die voor aan neming van het voorstel pleiten, mijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet te moeten onthouden. De heer Huurman. Mijnheer de Voorzitter. De Voorzitter. M. H. De heer Huurman vraagt nu ook voor de derde maal het woord. Maar wanneer men steeds zondigt tegen het Reglement van Orde, waarvoor dient dat reglement dan? De heeren moeten toch een beetje van te voren over denken wat zij over de onderwerpen, die aan de orde zijn, zullen zeggen. De heer Huurman. Dat heb ik ook gedaan, maar de heer Fischer heeft zooeven iets gezegd waarover ik nog een op merking zou willen maken. De Voorzitter. Zoo kunnen wij wel doorgaan. Wanneer U die opmerking hebt gemaakt, die IJ thans wilt maken, antwoordt de heer Fischer daarop weder. Dan wil de heer Botermans daarop weer ingaan. Op die wijze krijgt men geen behoorlijk debat. De Wethouder heeft toch in elk geval het laatste woord. De heer Huurman. Ik zou toch nog gaarne even het woord voeren. De Voorzitter. Dan stel ik de vergadering voor om ook den heer Huurman voor het laatst voor de derde maal het woord te verleenen. Heeft een van de heeren daartegen bezwaar, zoo neen, dan is aldus besloten. De heer Huurman. M. d. V. Dan wil ik er even op wijzen dat de geachte Wethouder de vraag van de verschillende heeren omtrent de zekerheid van het verkrijgen der materialen door zijn voorbeeld in een belachelijk licht stelt. Dat heeft hij gedaan met zijn voorbeeld omtrent het dubbeltje sigaren. Neen, Mijnheer de Voorzitter, die vraag is niet zoo gek. Indien men een werk aanneemt al zijn er nog zooveel moeilijkheden is men in gewone tijden er zeker van dat men zijn materialen op tijd krijgt, üp het oogenblik is men daarvan echter absoluut niet zeker. Daarom zal ook het tijd stip waarop dit plan gereed is nog in de verre toekomst liggen. Wat betreft de opmerking van den heer Pera omtrent het verschaffen van werk ter voorkoming van werkeloosheid, wil ik er op wijzen dat er op het oogenblik geen werkloosheid is. Er is geen timmerman of metselaar te bekomen. De heer Pera. Dat kan komen De Voorzitter. Bij mij is de volgende motie, onderteekend door den heer Sijtsma, ingekomen. »De Raad gehoord de discussie over punt 16 der agenda, noodigt den Voorzitter uit, uit den Raad een Commissie van drie leden aan te wijzen, die met den Wethouder van Fabricage het onderwerp in dit voorstel belichaamd nader te overwegen om vervolgens met nadere voorstellen te komen.'' Ik moet de aanneming van deze motie ontraden. Wij doen ons voorstel, opdat tot de gunning der aanbestede werken kan worden overgegaan, welke gunning aan een vasten datum is gebonden en- niet kan worden uitgesteld. Men kan dit voorstel dus aannemen of verwerpen, een van beide, maar niet uitstellen. Verwerpt men .het voorstel, dan is het doel van den heer Sijtsma bereikt. Dan kan men de zaak nader overwegen en met een nieuw voorstel komen. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik ben in dubio om voor of tegen te stemmen. Aan den eenen kant is hetgeen de heeren Aalberse en van der Pot hebben gezegd zeer juist, en moet het indruk maken, maar aan den anderen kant is waar, dat wij doen een sprong in het duister, en dat deze bouw de gemeente zal kunnen komen te staan op groote kosten. Krijgt de vereeniging na 1921 de crisisbijdrage van het Rijk niet meer, dan zullen wij het gemis daarvan niet op de huurprijzen kunnen verhalen. Anders zouden we eenvoudig de bewoners er uit moeten zetten, want deze menschen kunnen geen 5. huur betalen. Dus de gemeente zal het tekort dan zelf moeten betalen en dat zal een reusachtig bedrag vormen. Daar komt nog bij dat wij straks het Kooiplan ook nog krijgen, want ik ben het eens met den heer van der Eist, dat wanneer de gemeente eenmaal a heeft gezegd, wij verplicht zijn ook bte zeggen. Met het bouwen van die '118 huizen zijn wij immers nog niet klaar. Maar dan voeren wij de gemeente tot een failliet. Wij staan hier als het ware dus tusschen twee vuren. Nu zou ik zoo graag nog meer willen weten. In eerste instantie heeft de Wethouder de quaestie op een uitnemende wijze uiteengezet, maar da tweede maal is hij over veel bezwaren door de Heeren Huurman, Botermans en anderen aangevoerd heengeloopen, waaromtrent ik meer licht had gewenscht. Ik weet bijv. nog niet of de geachte Wethouder van meening is, dat de rijksbijdrage ook na 1921 zal worden gegeven. Wat hij daaromtrent mededeelde en uit rapporten van ambtenaren voorlas, scheen mij zeer onvoldoende. Er is soms onder het debat gelachen en men kreeg daarbij inderdaad wel eens neiging daartoe, en toch is de zaak daartoe veel te ernstig. Een Commissie uit den Raad zou met den Wethouder de zaak nog eens van allen kant kunnen bekijken en de aan dacht vooral vestigen op de bezwaren nu aangevoerd. De Commissie van Financiën zou de financieële kant nog eens kunnen belichten. Vandaar mijn voorstel. De heer Aalberse. M. d. V. Ik heb pas eenmaal het woord gevoerd en ik was niet van plan voor de tweede maal het woord te vragen, maar, uit de woorden van den heer Sijtsma meen ik te mogen opmaken, dat er en dit gebeurt zelden bij eenig debat! thans misschien nog een zieltje te winnen is voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Eén bezwaar vooral heeft de heer Sijtsma tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, en wel dat het een sprong in het duister zou zijn. Nu kan m. i. het jaartal 1921 niet ge noemd worden een sprong in het duister, hoogstens kan men spreken van een sprong in den schemer. Wat toch is het geval? Het Rijk geeft eene buitengewone bijdrage met het oog op den abnormalen prijs der materialen. Nu heeft het Rijk gezegd dien toeslag geven wij niet voor 75 jaar maar voorloopig slechts voor 5 jaar. Er is evenwel niet bijgezegd, dat die toeslag na 5 jaar zou ophouden, maar slechts dat men de zaak na 5 jaar zal herzien. Nu blijkt het, dat men deze geheele zaak heeft beschouwd in verband met den huurprijs. Het Rijk heeft zich hierbij ge steld op dit standpunt: wanneer na 5 jaar blijkt, 'dat de huurprijs is gestegen en de gewone huurprijs hooger is dan die thans van deze soort woningen wordt gevraagd, dan is er geen enkele reden, waarom de huurprijs van deze wonin gen dan ook niet zou kunnen worden verhoogd. In dat geval geeft het Rijk minder toeslag dan tot 1921 zal zijn gebeurd. Er bestaat dan immers geen enkele reden, om de huurders deze woningen goedkooper te laten wonen dan andere menschen. Blijkt in 1921 de toestand niet zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 12