109 ringen en slooten, laatstelijk gewijzigd bij verordening van 6 Februari 1913 (Gem. Glad n°. 4) verstrekte lastgeving tot bet herstellen van de gebreken der sloot door afdamming en drooglegging, uitschieten van de bagger eri het daarna weg ruimen van de geplaatste afdammingen en de uitgeschoten stoffen. Dientengevolge waarschuwden wij bij schrijven van 10 November 1916 de eigenaren, dat indien aan de verstrekte lastgeving niet alsnog vóór 6 December d. a. v. zou zijn vol daan, de stukken in handen van den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie zouden worden gesteld, teneinde tot eene vervolging wegens overtreding der bepalingen van genoemde verordening over te gaan, terwijl dan tevens zou worden overwogen in hoeverre er termen aanwezig waren om de voorgeschreven werken overeenkomstig art. 180 der Gemeen tewet van gemeentewege voor rekening der eigenaren te doen uitvoeren. Ook aan deze waarschuwing gaven de eigenaren geen of althans geen voldoende gevolg, weshalve besloten werd de stukken in handen van den Ambtenaar van het Openbaar Ministerie te stellen en de vereischte werkzaamheden van gemeentewege, doch op kosten van de eigenaren uit te voeren. Niettegenstaande herhaalde aanmaning bleken de eigenaren J. Dingjan, J. van der Westen en diens zusters C. en H. van der Westen (inmiddels overleden) niet genegen de kosten ten bedrage van f 42.voorzooveel betrof J. Dingjan en van f 69.voor zooveel betrof J. van der Westen en cons, aan de gemeente terug te betalen, bewerende hiertoe niet verplicht te zijn, aangezien geen strafvervolging tegen hen was inge steld en ook de berm niet behoorlijk was geschoeid. De stukken zijn daarop door ons gesteld in handen van de rechtsgeleerde raadslieden der gemeente, de heeren Mrs Goudsmit en Cosman alhier, wien het evenmin is gelukt de vordering te innen, weshalve zij ons thans bij hun ter visie liggend schrijven adviseeren tof gerechtelijke vervolging over te gaan. Ons College kan zich met het advies der heeren Goudsmit en Cosman volkomen vereenigen. Bedenkelijk zouden wij het ook achten ïn casu, nu de kosten slechts betrekkelijk gering zijn, niet tot vervolging over te gaan, aangezien de gemeente daardoor de kans loopt, dat anderen het slechte voorbeeld van Dingjan en van der Westen en cons, gaan volgen en zich eveneens aan hunne verplichtingen onttrekken, in de verwachting, dat de gemeente het toch niet de moeite waard acht tot gerechtelijke invordering der kosten over te gaan. Onder verwijzing naar het advies van de heeren Goudsmit en Cosman geven wij Uwe Vergadering mitsdien in over weging te besluiten, dat tegen J. Dingjan en tegen J. van der Westen en de erven van diens overleden zusters C. en H. van der Westen een rechtsvordering zal worden ingesteld tot betaling van de bovengenoemde door de gemeente voor hunne rekening gemaakte kosten ten bedrage van f 42. voorzooveel betreft J. Dingjan, eigenaar van het gedeelte sloot, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie M n°. 844 en ten bedrage van f 69.— voorzooveel betreft J. van der Westen en de erven van zijne zusters C. en H. van der Westen, eigenaren van het gedeelte sloot, kad. bekend gemeente Leiden Sectie M nis 845, 846 en 1053. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 169. Leiden, 18 Juli '1917. In het begin van het jaar ontvingen wij een schrijven van den Directeur der school tot opleiding voor commies bij den Post- Telegraaf- en Telephooudienst in Nederlandsch ïndië, de in de benedenverdieping van het gebouw der voormalige Iloogere Burgerschool voor Jongens alhier gevestigde z. g. Indische 'Postschool, waarin hij ons mededeelde, dat er in verband met de toeneming van het aantal surnumerairs, in dien zin, dat elk cursusjaar in stede van door 40 door 60 surnumerairs zal worden gevolgd en het aantal parallelklassen van de school van 2 op 3 is gebracht, dringende behoefte is ontstaan aan meer leslokalen. Voorts deed zich volgens den Directeur de behoefte gevoelen aan een werkplaats voor den instrumentmaker en aan een lokaal, dat als model-post- en telegraafkantoor zou zijn in te richten en eindelijk aan eene lokaliteit, die als wacht- en gezelschapskamer voor de leer lingen kon dienen. Na ontvangst van dit schrijven is dezerzijds nagegaan, in hoeverre de door den Directeur der Indische Postschool ge- wenschte verbeteringen en uitbreidingen in het schoolgebouw konden worden aangebracht en hoeveel de daarmede gepaard gaande kosten vermoedelijk zouden bedragen. Volgens het rapport van den Directeur van Gemeentewerken bleken de veranderingen op het volgende neer te komen 1. Uitbreiding leslokalen. Thans wordt theorieles gegeven in de lokalen 4, 5, 7 en 8. Als toekomstige leslokalen zijn bedoeld de vertrekken 9 en 11, thans ingericht voor magazijn, archief en natuurkunde., De lokalen 11, 12 en volgende zijn thans toegankelijk öf van buiten over de binnenplaats, hetgeen 's winters zeer onge riefelijk is, öf komende uit de binnengang door lokaal 9. Wanneer echter in lokaal 9 les moet worden gegeven, zal die doorloop zeer hinderlijk zijn, weshalve wordt voorgesteld een nieuwe gang (in rood geteekend) te maken, die van de binnengang rechtstreeks naar 11 en 12 leidt. Met het oog op voldoende verlichting van tusschengang en lokaal 12 zal de zijwand der gang grootendeels uit glas moeten bestaan. 2. Wacht- en Gezelschapskamer. Voor het verwijlen gedurende de korte pauzen tusschen de lesuren is geen vertrek beschikbaar, zoodat deze öf in de gangen, öf buiten op de straat worden doorgebracht, hetgeen ongewenscht is. Vandaar dat de Directeur op lokaal 10, thans boetseerzaal van het Genootschap M. S. G. voor dit doel het oog liet vallen. Voor M. S. G. is dit lokaal evenwel onmis baar. In het geheele gebouw is geen ander boetseerlokaal beschikbaar; het aangrenzend perceel Pieterskerkgracht 11 bevat slechts lage en kleine kamers, volstrekt ongeschikt voor onderwijs in boetseeren. De Directeur der Postschool erkent deze moeilijkheid en wil daarom afzien van het gebruik van lokaal 10, mits op de bovenverdieping, die overdag niet door M. S. G. wordt benut, een leslokaal ten gebruike wordt afgestaan. Tegen het medegebruik over dag van een op de bovenverdieping gelegen lokaal bestaat bij het Genootschap geen bezwaar, mits het lokaal gekozen worde in overleg met den Directeur van het Genootschap en het des namiddags te 5^2 uur, schoon en geventileerd, weder ter beschikking van Mathesis worde gesteld. Wanneer een bovenlokaal op die wijze door de Postschool voor theorieles wordt gebruikt, kan lokaal 9 of lokaal 11 als wachtkamer worden ingericht. 3. Een afzonderlijk vertrek is noodig als model post- en telegraafkantoor, waartoe op de binnenplaats een kamer groot 4^X6 M. kan worden gebouwd. 4. Minder omvangrijke verbeteringen zijn: het inrichten van de bewaarplaats onder de trap als rijwielbergplaats voor dames-leerlingen, het veranderen van het aangrenzend ver trekje in een werkplaats voor den instrumentmaker en het overdekken van het plaatsje voor de brandstoffenbergplaats, ten einde meer bergruimte te verkrijgen. De kosten, aan de uitvoering van al deze werken verbonden, werden door den Directeur van Gemeentewerken in Februari j.l. globaal geraamd op f 6000. Een en ander gaf ons aanleiding den Minister van Koloniën te berichten, dat wij gaarne bereid waren bij den Gemeen teraad te bevorderen, dat de gemeente hare medewerking verleende bij het aanbrengen der omschreven veranderingen en voor de uitvoering van een en ander zorg te dragen, doch dat het ons tevens aangenaam zou zijn de mededeeling te ontvangen, dat het Rijk bereid was de met de verbouwing gepaard gaande kosten voor zijne rekening te nemen. Toen de gemeente toch besloot, zoo schreven wij aan den Minister, de benedenverdieping van het gebouw, waarin tevoren de Hoogere Burgerschool voor Jongens gevestigd was, ten behoeve van de Indische Postschool ten gebruike af te staan en zij tevens op zich nam om de kosten, verbonden aan het voor het beoogde doel geschikt maken van het gebouw, voor hare rekening te nemen, welke kosten f 3300.hebben bedragen, kon zij niet vermoeden, dat voor latere uitbreiding der school nog een bedrag van f 6000.benoodigd zou zijn. In antwoord op ons schrijven ontvingen wij van den Minister bericht, dat hij bezwaar moest maken om de kosten geheel voor rekening van Nederlandsch-Indië te nemen, dóch dat hij bereid was de helft daarvan tot een maximum van f 3000.ten laste van de Indische begrooting voor '1918 te brengen. De-Minister achtte het n.l. billijk, dat de gemeente de andere helft der kosten droeg, aangezien de toeneming van het aantal leerlingen met 40 en de vermeerdering in verband daarmede van het aantal leeraren met twee, voor Leiden vele voordeelen zoowel rechtstreeksche als andere, zouden opleveren. Met de Commissie van Fabricage willen wij niet ontkennen, dat de Postschool aan de gemeente vele indirecte voordeelen verschaft door de vestiging van leeraren en leerlingen hier ter stede en wij meenen daarom te moeten voorstellen op het aanbod van den Minister in te gaan. Dit neemt intusschen niet weg, dat wij het door het Rijk herhaaldelijk en ook in deze weder ingenomen standpunt, dat de gemeenten, indien zij van eene Rijksinrichting indirecte voordeelen kunnen ge nieten, als 't ware geprest worden in de kosten dier inrichting eene bijdrage te verleenen, principiëel onjuist achten. Wij willen op deze kwestie hier echter niet nader ingaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 13