130
DONDERDAG 21 JUNI 1917.
zijn gelegen tusschen minimum en maximum traktement per
gewoon wekelijkse!) lesuur. Nu-stellen Burgemeester en Wet
houders, voor het gymnastiekonderwijs, voor, dat het aan-
vangstraktement per wekelijksch lesuur 53.— en het
maximum voor de leeraren ƒ70.en voor de leeraressen
ƒ66.00 zal zijn. Het komt mij voor, dat 40.per wekelijksch
lesuur voor de overuren dus veel te laag is, omdat het zelfs
blijft beneden het minimum en omdat het bedrag feitelijk
moest gelegen zijn tusschen het aanvangs- en het maximum
salaris. Om de zaak evenwel niet op te drijven, ben ik met
den heer Briët tot de conclusie gekomen, dat wij niet hooger
mochten gaan dan 50.alhoewel men dan nog ƒ3 blijft
beneden het minimum per gewoon wekelijksch lesuur. Der
halve is ƒ50.— zeker niet te hoog, terwijl 40.— per weke
lijksch overuur zeker een te laag bedrag is.
De heer van der Pot.'M. d. V. De heer Briët heeft be
weerd, dat er over zijn eerste amendement reeds genoeg was
gezegd. Ik wil evenwel bekennen weinig gehoord te hebben
ter verdediging van dit voorstel dat sterken indruk op mij
heeft gemaakt. De verdedigers hebben zich m. i. gesteld op
een buitengewoon doctrinair standpunt, waar zij van meening
zijn, dat het lesgeven iri de gymnastiek aan een inrichting
van middelbaar of hooger onderwijs als zoodanig ook hooger
moet w7orden gesalarieerd.
Wat de heer Heeres heeft gezegd, komt hierop neer, dat
waar er eenmaal eene scheiding is gemaakt tusschen middel
baar en lager onderwijs, die scheiding dan ook bij dit vak
moet worden doorgevoerd, zonder er mede rekening te houden,
dat het hier geldt een speciaal vak, dat met geen enkel ander
vak te vergelijken is. Terwijl nu op zakelijke wijze is aan
getoond, dat het onderwijs van den zelfden aard is en de
bevoegdheid, die van de leeraren wordt geëischt, precies de
zelfde is voor de middelbare als de lagere school, daar komt
het mij: voor, dat heel weinig klemmends ter verdediging
van de onderscheiding is aangevoerd. Immers waar met name
de kwestie van het orde houden een argument van gewicht
was in het debat, daar zou ik er op willen wijzen, dat het
orde houden in de hoogere klassen van een lagere school
zeker niet gemakkelijker is dan in de hoogere klassen van
eene hoogere onderwijsinrichting. De hoogere klassen van
een lagere school hebben met de lagere klassen van een
middelbaar school of Gymnasium de reputatie in dit opzicht
het moeilijkst te zijn.
Bovendien wil ik er nog op wijzen, dat de heer Heeres
heeft erkend, dat wanneer er eene splitsing werd gemaakt,
de hoogere salarieering niet alleen zou moeten gelden voor
het gymnasium en de inrichtingen van middelbaar onderwijs,
maar dat dan daaronder ook moesten vallen de hoogere
klassen van de Meer Uitgebreid Lager Onderwijs-scholen, en
dat dit laatste niet het geval is in het amendement van de
heeren Briët en Hoogenboom.
De heer Heeres. M. d. V. Ik geloof dat ik, vooral ook na
hetgeen de heer van der Pot in het midden heeft gebracht,
wel van het woord af kan zien. Want hetgeen ik had gewild
was nog verder gegaan dan de heer Briët. Ik had den leer
aren bij het middelbaar onderwijs niet ƒ5.willen zien
toegekend, maar ƒ10.Ik begrijp echter wel dat wanneer
een man als de heer van der Pot zich reeds verzet tegen
een amendement van ƒ5.—, dat ik met mijn amendement
weinig verder zou komen.
De heer Briët. M. d. V. Ik zou den heer van der Pot
nog even willen antwoorden.
De heer van der Pot heeft gezegd dat er over mijn amen
dement nog weinig is gezegd en de zaak nog weinig is toe
gelicht. Ik begrijp niet dat de heer van der Pot, die de
stukken gewoonlijk goed leest en goed toeluistert, dit kon
zeggen. Er is hier den geheelen middag over niets anders
gesproken. Indien de heer van der Pot de stukken goed had
gelezen zou hij hebben gezien dat de Commissie van Toezicht
wel degelijk zakelijke gronden aanhaalt in haar advies.
Mij dunkt dat het werk aan de scholen, in mijn amende
ment bedoeld, veel moeielijker is dan op de lagere scholen.
Dat staat ook duidelijk in het praeadvies. Daar lees ik„Eene
dergelijke splitsing achten zij gewenscht, omdat de te behan
delen leerstof aan scholen van middelbaar of hooger onderwijs
veel inspannender is dan die aan inrichtingen voor lager
onderwijs, omdat de orde op eerstgenoemde scholen moeielijker
te handhaven is en eindelijk omdat de leerlingen, die inrich
tingen van middelbaar of hooger onderwijs bezoeken, moeten
worden opgeleid voor reserve-kader, Willemsoord enz".
Dat zijn m.i. belangrijke zaken en die vereischen wel
degelijk ervaring. Daarom moet men de leeraren bij het
middelbaar onderwijs ook beter salariëeren. In mijn onschuld
meende ik dat de heeren voldoende waren ingelicht. Het is
misschien wel goed dat de heer van der Pot dit heeft gezegd
want nu ben ik in staat geweest mijn amendement nog
nader toe te lichten.
De heer van Hamel. M. d. V. Burgemeester en Wethouders
moeten zich krachtig blijven verzetten tegen het amendement
van den heer Briët. Zij blijven nog steeds bij het standpunt,
verdedigd in het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie
in 1914 en 1916. Zij meenen dat het verderfelijk zou zijn
wanneer er onderscheid werd gemaakt tusschen de bezoldiging
van de leeraren bij het middelbaar onderwijs en die aan het
lager onderwijs in deze van wie dezelfde Middelbare acte
bevoegdheid wordt geëischt. Geeft men den leeraren bij het
middelbaar onderwijs hier een hoogere bezoldiging dan zal
dat werkelijk zijn een ongemotiveerde bevoorrechting van
die personen bij hun collega's aan het lager onderwijs. Dat
zal aanleiding geven tot allerlei bezwaren bij vacatures, ont
stentenis door ziekte als anderszins en ik geloof dat dit
allerminst gewenscht zal zijn in het belang van het onderwijs
en den goeden gang van zaken bij de verschillende onder
wijsinrichtingen. Dit heeft de Schoolcommissie uitvoerig be
toogd en Burgemeester en Wethouders zien niet in dat zij
ongelijk heeft.
Bovendien bestaat hetgeen de heeren hier willen voor de
gymnastiekonderwijzers ook niet voor de teekenleeraren. On
langs hebben wij vrijwel in denzelfden geest een verordening
voor de teekenleeraren behandeld en daarin heeft men toen
ook geen onderscheid gemaakt tusschen de verschillende in
richtingen.
Dat zal werkelijk aanleiding geven tot allerlei bezwaren.
De heer Pera. M. d. V. Er is reeds een paar maal opge
merkt, dat de Plaatselijke Schoolcommissie aan het Gymna
sium, de Hoogere Burgerschool en de Kweekschool een voorrang
geeft. Ik heb al gezocht, maar ik kan daarvan niets vinden.
Wel lees ik, dat wanneer men eene scheiding zou willen
maken, het splitsingsvoorstel in niet mindere mate*geldt voor
de hoogere klassen der Meer Uitgebreid Lager Onderwijsschool
en voor de Gemeentelijke Kweekschool.
Ik herinner mij niet, dat er in de Plaatselijke Schoolcom
missie een onderscheid is gemaakt. Ik ben het geheel eens
met den heer van der Pot, dat wij hier te doen hebben met
een volkomen gelijksoortig onderwijs, waartusschen het
maken van onderscheid geen enkele reden van bestaan heeft.
Ik geloof ook, dat wij door het maken van onderscheid in
allerlei moeilijkheden zullen geraken. Door de tegenwoordige
salarieering krijgen wij degelijke onderwijzers en ik geloof
dan ook dat er alle reden is om mede te gaan met het voor
stel van Burgemeester en Wethouders. Door het invoeren van
eene splitsing zullen wij eene daad gaan verrichten, waarvan
wij de gevolgen niet kunnen overzien.
De heer van der Pot. M. d. V. Een enkel woord nog om
mij te verdedigen tegen het verwijt* van den heer Briët, dat
ik de argumenten vóór zijn standpunt over het hoofd zou
hebben gezien. Ik heb die argumenten wel gelezen, maar op
één na vond ik ze alle van zeer doctrinairen aard. Die argu
menten steunen alle het verschil in salarieering op «verschil
in leerstof", «andere aard van het onderwijs" enz. zonder dat
dit nader waar gemaakt wordt. Slechts één argument dat de
heer Briët er nog aan toe heeft gevoegd, zou van belang kun
nen zijn, wanneer het kon aanvaard worden als geheel juist.
Het is dit argument, dat de leeraren aan de scholen van
middelbaar onderwijs moeten opleiden voor Willemsoord en
het reserve-kader. Ik betwijfel of dit wel een juiste grond is;
wat het reserve-kader betreft, betwijfel ik het in elk geval
ten sterkste. In de laatste jaren zou er dan in de eischen
voor het reserve-kader een belangrijke verandering moeten
zijn gekomen. Eenige jaren geleden toch werd niets anders
gevorderd dan de bekwaamheid als gevolg van het op de
Hoogere Burgerschool genoten onderwijs en er werd daar dus
niet behandeld een speciale leerstof, omdat door het reserve
kader bepaalde eischen waren gesteld. En wat de opleiding
voor Willemsoord betreft, daar betwijfel ik ook de juistheid
van het argument. Voor het toelatingsexamen aldaar zullen
wel bepaalde eischen ook op het punt van gymnastiek gelden,
maar de vraag isof daarom de leerstof aan de Hoogere
Burgerschool is opgevoerd tot die speciale eischen voor Wil
lemsoord gesteld. Alleen als dit waar is, zou men in dit opzicht
op een verschil kunnen wijzen, maar dit heb ik nergens aan
getoond gezien.
De heer van der Lip. M. d. V. Slechts deze opmerking zou
ik willen maken dat de wijze, waarop de voorstanders van
de splitsing hun doel willen bereiken, mij wel heel zonderling
voorkomt. Meu zegt: laten wij in art. 3 de bepaling opnemen,
dat de leeraren aan het Gymnasium en de Hoogere Burger
school 5.per lesuur meer zullen ontvangen dan de andere
onderwijzers. Ik had heel iets anders verwacht, n l. een motie
waarin de wenschelijkheid werd uitgesproken, om eene split
sing te maken. Wanneer deze motie zou zijn aangenomen,
zou dit voorstel zijn teruggezonden aan Burgemeester en
Wethouders en dan zouden zij kunnen overwegen wat er