DONDERDAG 21 JUNI 1917.
135
Zij komen mij echter absoluut niet voldoende voor. Het komt
mij voor dat het hier is een zaak die door Burgemeester en
Wethouders bekeken wordt in de eerste plaats niet uit een
oogpunt van onderwijs, maar uit een oogpunt van gemeente-
financiën. Men wil het iets. goedkooper hebben. Ik zie U het
hoofd schudden, Mijnheer de Voorzitter! dus dit motief geldt
niet. Maar dan is de houding van Burgemeester en Wet
houders mij in deze niet duidelijk. Men heeft hier overal een
scheiding ingevoerd tusschen middelbaar- en lager onderwijs.
Nu komt er hier een vak ter sprake dat eenige verwant
schap vertoont bij het doceeren aan beiderlei inrichtingen
maar waarin desniettegenstaande zelfs volgens de meening
van de Plaatselijke Schoolcommissie een groot verschil blijft
bestaan, en nu willen Burgemeester en Wethouders in één
verordening deze quaestie gaan combineeren.
In de Commissie van Toezicht is men ternauwernood op
deze quaestie ingegaan. Men vond dat het vanzelf sprak dat
men hier een splitsing inachtnam. Van de zijde van bevoegde
adviseurs is de Commissie op het wenschelijke der splitsing
echter uitdrukkelijk gewezen.
Ik herhaal nog eens: noch uit het antwoord van den heer
van Hamel, noch uit de stukken, noch door den heer Pera
ben ik overtuigd dat Burgemeester en Wethouders die com
binatie hier op werkelijk goeden grond willen invoeren.
Daar komt nog bij, dat wanneer men een onderwijzer bij
het middelbaar onderwijs het onderwijs aan een lagere school
wil opdragen, de splitsing hier toch ook geen bezwaar is. De
verordening laat die zaken volkomen intact. Ook dit kan dus
niet tegen het denkbeeld van de Commissie van Toezicht
worden aangevoerd.
De heer Briët. M. d. V. Ik had eerst bij art. 3 het woord
willen vragen. Ik kan mij het bezwaar van den heer Sijtsma
begrijpen tegen een voorstel tot splitsing, omdat, zooals de
heer Heeres heeft gezegd, er dan 3 verordeningen zouden moeten
ontworpen worden. Daarom acht ik het beter een amende
ment in te dienen op art. 3, waarin wordt uitgedrukt, dat
het lesgeven aan het Gymnasium, aan de Hoogere Burger
school en de Kweekschool hooger wordt bezoldigd. Ik zal dan
ook straks, wanneer art. 3 aan de orde komt, op dat artikel
een amendement indienen.
De Voorzitter. Wanneer men eene splitsing wil invoeren
tusschen de onderwijzers aan de scholen voor lager en voor
middelbaar onderwijs, moet men niet vergeten, dat voor bei
den dezelfde bevoegdheid wordt geëischt. Nu zou men de
splitsing wel kunnen doorvoeren, wanneer men zooveel scho
len had, dat, al eischte men dezelfde bevoegdheid, men eene
splitsing behield met een klein verschil in traktement. Dit
gaat hier evenwel niet. Aan het Gymnasium en de Hoogere
Burgerschool worden samen maar 18 uren les gegeven in de
gymnastiek. Die lessen zouden heel gemakkelijk door één
persoon gegeveii kunnen worden. Één man zou dan al die
beter betaalde uren krijgen, terwijl de andere leeraren de
minder betaalde lesuren kregen. Als er binnenkort twee
leeraren weg gaan, moet men sollicitanten oproepen en dan zou
men er een kunnen krijgen voor de uren op de lagere school
en een voor de beter betaalde uren op de middelbare school.
Het gevolg daarvan zou zijn, dat de een van minder kaliber
wordt beschouwd dan de ander. Ik geloof, dat men zich te
veel stelt op het standpunt, dat de leeraar, die les geelt aan
de middelbare scholen, te laag wordt bezoldigd; men zou ook
kunnen vragenwordt de leeraar, die enkel les geeft op de
lagere scholen, niet te hoog betaald? Daartusschen hebben
wij nu een middenweg trachten te vinden. De leeraren, die
les geven aan de lagere scholen, worden heel goed betaald.
Dit is noodig om goede leeraren te kunnen krijgen. Anders
zou men daarmede groote moeilijkheden hebben. Bij eene
splitsing zou men het geval kunnen krijgen, dat voor de
middelbare uren iemand werd aangesteld, die niet voldeed en
die nu tot zijn 65ste jaar altijd aan de middelbare scholen
les zou blijven geven, terwijl er geen kans bestond een prima
leeraar te krijgen vanwege de lage traktementen, die gegeven
zouden worden. Dit is de overweging geweest van Burgemees
ter en Wethouders.
Ik weet niet of de invoering van de splitsing voor de ge
meente niet voordeeliger zou zijn geweest, ik geloof, dat dit
het geval zou zijn.
Houden wij ons nu streng aan het voorstel van de Com
missie van Toezicht dan zou een leeraar bij het middelbaar
onderwijs ik neem er nu nog zelfs de Kweekschool bij
voor 25 uren, berekend naar het maximum a ƒ90.— per
wekelijksch lesuur, een salaris krijgen van 2250.Die
zelfde leeraar krijgt volgens ons voorstel een traktement van
ƒ2100.f- 6 X ƒ40. ƒ2340.Ik geloof dus niet dat
de leeraren er met ons voorstel zooveel slechter aan toe zijn.
Zij zullen alleen enkele uren meer les moeten geven. En wat
de meerdere inspanning betreft, zie ik ook geen verschil. Ik
geloof dat de lessen van de hoogere klassen der lagere
scholen en vooral de hoogste klassen van de Meer Uitgebreid
Lager Onderwijs-scholen wel gelijkstaan met die aan de in
richtingen van middelbaar en hooger onderwijs worden ge
geven.
Ik herhaal nog eensdoor ons voorstel zijn belanghebbenden
er werkelijk niet slecht aan toe. Men moet bij deze quaestie
letten op het stamtraktement en dat is hier, vergeleken met
wat het was, aanzienlijk vooruitgegaan.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
De artt. 1 en 2 worden daarop zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 3, luidende:
»De aan vangswedde voor de leeraren bedraagt ƒ1600.—.
Deze wedde wordt vijfmaal, telkens na drie jaren dienst aan
een openbare of bijzondere school, hetzij hier hetzij elders,
met ƒ100.verhoogd, tot een maximum van ƒ2100.
De leeraressen genieten een aanvangswedde van ƒ1325.
Deze wedde wordt viermaal, telkens na 3 jaren dienst aan
een openbare of bijzondere school, hetzij hier hetzij elders,
met 85.— verhoogd, tot een maximum van ƒ1665.
Voor elk wekelijksch lesuur boven 30 uren per week wordt
aan de leeraren en voor elk wekelijksch lesuur boven 25
uur per week wordt aan de leeraressen een bezoldiging van
40.'sjaars uitgekeerd.
Buiten hunne toestemming kunnen aan de leeraren niet
meer dan 36 en aan de leeraressen niet meer dan 30 lesuren
per week worden opgedragen".
De heer Briët. M. d. V. U hebt mij zooeven toch niet
overtuigd. Ik meen werkelijk dat degenen die aan de middel
bare scholen lesgeven ook hooger moeten worden bezoldigd.
Ik zou daarom ook mede namens den heer Hoogenboom het
volgend amendement op dit artikel in willen dienen:
»De ondergeteekenden stellen voor in art. 3 in te voegen
als derde lid:
Voor elk wekelijksch lesuur gegeven aan het Gymnasium, de
Hoogere Burgerschool voor jongens, de Hoogere Burgerschool
voor meisjes, en de Gemeentelijke Kweekschool voor onder
wijzers, Wordt bovendien uitgekeerd een bedrag van ƒ5.— perjaar.
Daarna volgen het 3e lid als 4e lid en het 4e lid als 5e lid."
Verder hebben wij nog een tweede amendement betreffende
de overuren. Als ik mij niet vergis worden de overuren hier
minder betaald dan de gewone lesuren.
De Voorzitter. Dat is bij de andere leeraren op de Hoo
gere Burgerschool en het Gymnasium ook het geval. Als ik
het wel heb, ontvangen de leeraren in het teekenen voor de
overuren ook minder dan voor de uren waarvoor hun stam
traktement geldt.
De heer Briët. Ik neem dat graag aan. Maar volgens de
verordening krijgen de gymnastiekleeraren nu 53.— per
wekelijksch lesuur, terwijl zij voor de overuren maar 40.
vergoed krijgen. Dat komt mij wel wat weinig voor en daar
om stel ik ook mede namens den heer Hoogenboom
voor om in art. 3 lid 4 te lezen inplaats van 40.— ƒ50.—.
De Voorzitter. Bij mij is ingediend het volgende amen
dement onderteekend door de heeren Briët en Hoogenboom:
»De ondergeteekenden stellen voor in art. 3 in te voegen
als derde lid:
Voor elk wekelijksch lesuur gegeven aan het Gymnasium, de
Hoogere Burgerschool voor Jongens, de Hoogere Burgerschool
voor Meisjes, en de Gemeentelij ke Kweekschool voor onderwijzers,
wordt bovendien uitgekeerd een bedrag van ƒ5.per jaar.
Daarna volgen derde lid als vierde lid en vierde lid als vijfde lid".
Verder heb ik nog ontvangen het volgende amendement
door dezelfde heeren onderteekend:
»De ondergeteekenden stellen voor in art. 3 derde lid in plaats
van 40.te lezen ƒ50.
Worden deze amendementen ondersteund? Zoo ja, dan
maken zij een onderwerp van beraadslaging uit.
Wenscht de heer Briët de amendementen nog toe te lichten?
De heer Briët. Ik dank U, Mijnheer de Voorzitter. Daar is
reeds genoeg over gezegd.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Een enkel woord over de
door den heer Briët en mij voorgestelde verhooging van
40.— tot ƒ50.voor elk wekelijksch overuur. Toen in de
Raadsvergadering van 28 September 1916 de verordening op
de bezoldiging van de teekenleeraren aan de orde kwam,
heb ik er op aangedrongen, dat hef; bedrag, dat men per
overuur zou betalen, in geen geval lager zou zijn dan het
minimum aanvangstraktement en dat het een bedrag moest