DONDERDAG
21 JUNI 1917.
zwaar is door adressanten zelf al weerlegd; dat de splitsing
een bron van ontevredenheid zou wezen. Wij hebben toch
een adres ontvangen van alle leeraren en leeraressen, waarin
de wenschelijkheid van eene splitsing wordt betoogd.
Dat dit nu tot moeielijkheden aanleiding zou kunnen geven
kan ik mij niet begrijpen. Men weetdie leeraar geeft op
het eene uur les aan het Gymnasium en op een ander uur
aan een lagere school. Voor het eerste uur krijgt hij zooveel
en voor het andere uur weder een ander bedrag. Dat kan
men m. i. toch gemakkelijk uit elkander houden. Ook zie ik
niet in waarom het zoo bezwaarlijk zou zijn met betrekking tot
de Kweekschool en het Meer Uitgebreid Lager Onderwijs. De
Kweekschool zouden wij in dit verband bij het Middelbaar
Onderwijs kunnen opnemen, te meer nog waar de leerlingen
der Kweekschool opgeleid worden voor het examen in de
gymnastiek.
Alles bij elkaar genomen geloof ik dus dat het wensche-
lijk is om mede te gaan met het advies van de Commissie
van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs, om in deze eene
splitsing in acht te nemen.
Ik zou dit gaarne hebben zien neergelegd in deze veror
dening maar ik zie daartoe op het oogenblik geen kans,
omdat men de verordening dan anders had moeten opzetten.
Voor het indienen van een motie deins ik terug, daar ik
vrees dat dit de zaak weder op de lange baan zal schuiven
en dan zouden de leeraren al dien tijd weder moeten derven,
hetgeen ik hun niet gaarne zou willen onthouden. Ik had
zoo gaarne gewild dat Burgemeester en Wethouders en
speciaal de Wethouder van Onderwijs, wien deze quaestie in
het bijzonder regardeert bij het overwegen van de adviezen
daarmede meer rekening hadden gehouden.
Nu zijn er nog enkele zaken die wij straks beter bij de
behandeling van de artikelen kunnen bespreken.
Zoo acht ik de belooning van de overuren met 40.per
wekelijksch lesuur niet in overeenstemming met hetgeen
wordt betaald voor de overuren bij de andere vakken, o. m.
bij de handwerken. Daarvoor betaalt men bijv. ƒ75.per
wekelijksch lesuur.
Ik zal op het oogenblik hierop niet verder ingaan, mis
schien zal straks bij art. 3 daarover nog wel iets worden
gezegd.
Dan heeft het mij ook wel eenigszins verwonderd dat maar
één der leeraren les geeft aan de mannelijke leerlingen van
de hoogere burgerschool voor jongens, en twee aan de veel
minder talrijke mannelijke leerlingen van het gymnasium.
Dat is dunkt mij ook niet in overeenstemming met hetgeen
een goede regeling kan genoemd worden. De tegenwoordige
leeraar zou men bij wijze van overgangsmaatregel kunnen
handhaven.
De heer Pera. M. d. Y. Nu men eenmaal over de splitsing
aan het discussiëeren is, zou ik er ook nog een enkel woord
over willen zeggen. Ik ben het met de Commissie vair Toe
zicht op het Middelbaar Onderwijs volstrekt niet eens, wan
neer zij zegt in haar advies dat het werk op de inrichtingen
van middelbaar en hooger onderwijs inspannender zou zijn
dan dat op inrichtingen van lager onderwijs. De inspanning,
die men zich daarvoor getroost, hangt voor een groot gedeelte
af van de liefhebberij. Bij deze quaestie is de ernst, waarmede de
onderwijzers hun taak vervullen, een belangrijke factor. De min
dere of meerdere inspanning bestaat hier met andere woorden
in hetgeen zij zelf willen doen in het verrichten van de ver
schillende oefeningen als voorbeeld voor hun leerlingen. Dan
kan geconstateerd worden dat de oefeningen, die verricht
-worden bij het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool, ook
kunnen plaats hebben bij de inrichtingen van lager onderwijs.
Want heeft men eenmaal den leeftijd bereikt van 8, 9 of 10
jaar, dan is dat het geschiktste tijdstip om de spieren te gaan
oefenen. Ik heb deze geschiedenis zelf ook medegemaakt en
ik noem het verstandig wanneer men dien leeftijd niet voorbij
gaat zonder de noodige inspanning van de spieren te vorde
ren door het verrichten van allerlei oefeningen. Wat in ver
band met de inspanning, die de gymnastiekonderwijzers zich
moeten getroosten, kan gezegd worden, hangt dus veel af van
het voordoen der verschillende oefeningen.
En wat het onderwijs aangaat, dat verschilt zooveel niet
op de lagere school en op de middelbare school. Er wordt
gezegd, dat het handhaven van de orde op de middelbare
school zooveel moeilijker is dan op de lagere. Ik zou willen
vragenwaar moet het naar toe, wanneer er leeraren werden
aangesteld, die niet eens in staat zijn de orde te handhaven.
Van de onderwijzers mag toch zeker wel worden verwacht,
dat zij de orde weten te handhaven. Dat het werk voor den
onderwijzer moeilijker zou wezen aan eene middelbare dan
aan eene lagere school, moet ik beslist tegenspreken.
De heer vax Hamel. M. d. V. De heer Reimeringer is be
gonnen Burgemeester en Wethouders te verwijten, dat zij
zich krampachtig vastklemmen aan het advies van de Plaat
selijke Schoolcommissie. Dat «vastklemmen" zal nog wel los-
loopen! De zaak is deze, dat Burgemeester en Wethouders
zich meer kunnen vereenigen met het denkbeeld van de
Plaatselijke Schoolcommissie dan met dat van de Commissie
van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs. Burgemeester en
Wethouders zijn het eens met de motiveering van de Plaat
selijke Schoolcommissie; zij onderschrijven ten volle, dat men
nu ten allen tijde de beschikking heeft over de gymnastiek
leraren, onverschillig aan wre)ke inrichting van onderwijs
verbonden. Dit is een heel groot voordeel. De eene leeraar is
hier beter voor geschikt, de ander daarvoor. Wanneer men
nu, zooals de leeraren zelt wenschen, de splitsing gaat invoe
ren, dan zal dit aanleiding geven tot allerlei moeilijkheden
en ongemotiveerde bevoorrechting, omdat het ontvangen van
een hooger salaris afhankelijk zal worden gesteld van het
aangesteld worden aan eene inrichting van middelbaar onder
wijs. Zooals nu de toestand is, heeft men ten allen tijde de
beschikking over de leeraren en kan men hen plaatsen, waar
men hen het meest geschikt acht. Ik zou niet weten, wat
voor bezwaar daartegen kan bestaan.
De heer Sijtsma zegt, dat de leeraren en leeraressen unaniem
de splitsing toejuichen. Het adres is onderteekend door 7
adressanten, van wié er 2 binnen niet al te langen tijd hun
ontslag zullen nemen. De heeren Henner en de Vries, die
over 2 jaar toch hun ontslag nemen, zal het wel niet veel
kunnen schelen of er eene splitsing wordt gemaakt of niet.
Maar zelfs dat adres mag voor ons geen reden zijn niet te
besluiten tot wat ons, in het belang van het onderwijs, het
meest wenschelijk voorkomt. De leeraren en leeraressen zijn
vrij tevreden met de thans voorgestelde salarisregeling, waarom
moeten wij daarin dan verandering gaan brengen. Het salaris
gaat goed vooruit. Nu kan men het loon voor de overuren
wel gaan verhoogen, maar dan moet het wêer gaan ten
koste van wat per gewoon lesuur wordt gegeven, want men
kan een gulden toch maar eens uitgeven. Nu hebben Burge
meester en Wethouders gemeend te handelen in het belang
van de leeraren door het stomtraktement te verhoogen en
het loon voor de overuren wat te verlagen. De vergelijking
met hetgeen betaald wordt voor overuren bij andere vakken
gaat niet op. Bij de gymnastiek krijgt men per overuur per
wekelijksch lesuur 40.terwijl dit bedrag voor de hand-
werkonderwijzeressen is 75.Misschien zou dit aanleiding
kunnen zijn om dit bedrag bij eene latere wijziging dei-
verordening wat te verlagen, omdat ƒ75.wel wat hoog is
voor overuren. Bij de gymnastiek heeft men 6 overuren, wat
weer eene salarisverhooging geeft van ƒ240.Men vraagt
toch ten slotte, hoe hoog het geheele salaris is en ik geloof
dat men daarmede tevreden kan zijn. Waarom zouden wij
daarvan nu gaan afwijken door gevolg te geven aan den
wensch van den heer Sijtsma?
De heer Sijtsma heeft gevraagd waarom er voor de enkele
uren, die het Gymnasium van de gymnastiekleraren vordert,
twee leeraren noodig zijn. Dat komt omdat een mensch maar
één lichaam heeft. Het rooster van de lesuren op het Gym
nasium is n.l. zoo samengesteld dat men voor de enkele op
dezelfde uren vallende lessen aldaar 2 personen noodig heeft.
Wat doet het er trouwens ook toe wanneer men op die
manier de uren goed verdeelt tusschen de leeraren en leer
aressen, of het dan over 1 of over 2 menschen gaat?
De heer Heeres. M. d. V. Ik zou mij gaarne met een
enkel woord willen aansluiten bij hetgeen de heeren Reime
ringer en Sijtsma in het midden hebben gebracht en ik doe
dit vooral na de verdediging van dit voorstel door de heeren
Pera en Van Hamel.
Wat is hier de zaak? Wij hebben ten opzichte van het
onderwijzend personeel van deze gemeente beslist onderscheid
te maken en dan ook steeds gemaakt tusschen middelbaar
en lager onderwijs. Men heeft leerkrachten bij het middelbaar-
en leerkrachten bij het lager onderwijs. Dat is hier ook de
quaestie. Er is verschil in die vakken die overigens tot op
zekere hoogte gelijkstaan of zij gedoceerd moeten worden in
de inrichtingen van middelbaar- en hooger onderwijs dan
wel bij het lager onderwijs. De Plaatselijke Schoolcommissie,
die de combinatie wil zooals Burgemeester en Wethouders
die in hun voorstel hebben belichaamd, komt zelfs tot precies
dezelfde conclusie. Zij werischt ook de Kweekschool en de
hoogere klassen van de Meer Uitgebreid Lager Onderwijs
inrichtingen gecombineerd met het middelbaar- en hooger
onderwijs. Met andere woorden de Plaatselijke Schoolcommissie
voelt zeer goed het onderscheid dat er bestaat tusschen het
doceeren van gymnastiekonderwijs aan de lagere scholen en
dat aan de inrichtingen van middelbaar onderwijs.
Nu zou men dus, wanneer men de quaestie gewoon behan
delt, tot dezelfde conclusie moeten komen, dat men maakt
een verordening voor het middelbaar- en hooger onderwijs
en een verordening voor het lager onderwijs. Doet men dat
niet., dan moet men daarvoor bepaald stellige redenen hebben.
Die motieven, Mijnheer de Voorzitter worden hier gegeven.