104 credieten te zijn aangevraagd, echter was dit tot dusverre nog niet mogelijk, omdat de jaarrekening nog niet is vast gesteld. Het blijkt echter, dat de kasgelden hierdoor zoodanig zijn uitgeput, dat de verschuldigde rente der fabrieken op 30 Juni a.s. niet aan de Gemeente zoude kunnen worden uitge keerd. Aangezien uitstel dus niet langer mogelijk is en aan vraag der juiste bedragen ook nog niet kan geschieden, stellen wij U voor niet op de definitieve goedkeuring der rekening- te wachten en de over 1916 uitgegeven bedragen ditmaal bij benadering aan den Raad aan te vragen. Deze bedragen zijn: Voor de Gasfabriek: Canalisatie, enz9.900. Meters22.000.— Aansluitingen3.600. Muntleidingen11.700.—11 Totaal 47.200.— Voor de Electr. Fabriek: Laagsp. kabelnet9 000.— Meters8.000.— Huisaansluitingen17.000. Klokkennet300. Totaal 34.300. Verder is gebleken, dat bij de gasfabriek de inventaris van administratiegebouw, laboratorium en fabriek ten bedrage van 14.300.tot dusverre niet bij de vaste bezittingen was opgenomen, maar uit het bedrijfskapitaal was aangeschaft en als zoodanig de aanschaffing nooit door den Raad was goedgekeurd. Wij stellen U voor de goede orde voor, deze goedkeuring alsnog te verzoeken waarna deze post als behoorende tot de vaste bezittingen kan worden aangemerkt en hierop ook regelmatiger kan worden afgeschreven. Totaal wordt dus goedkeuring gevraagd voor uitbreiding der vaste bezittingen ten bedrage van 47.200.1-14.300.— 61.500.voor de Gasfabriek en 34.300.voor de Electriciteitsfabriek. Aangezien door deze uitbreidingen ook het verstrekte kapi taal niet meer toereikend is, terwijl ten behoeve van vorige uitbreidingen reeds over het verschil tusschen afschrijvingen en aflossingen aan de Gemeente werd beschikt, zal aanvulling moeten plaats vinden met 55.000.— voor de Gasfabriek (ongeveer ƒ6000.is nog uit het verschil tusschen afschrijvin gen en aflossingen beschikbaar) en met 50.000.voor de Electriciteitsfabriek (hier is een tekort van ca. 15.000. aan kapitaal). In verband met de omstandigheid, dat de aflossing van de kapitalen krachtens art. 25 van de Verordening, houdende reglement op het beheer en bestuur der fabrieken, verband moet houden met de afschrijving der uitbreidingen, waarvoor zij noodig zijn, zal een aflossing van 5 voor eerstgenoemd kapitaal en een van 27a jaarlijks van laatstgenoemd kapitaal gewenscht zijn. Wij geven U mitsdien in overweging den Raad voor te stellen a. hare goedkeuring te willen hechten aan de bovenom schreven voor normale uitbreidingen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit bestede bedragen over het jaar 1916 van: ƒ61.500.voor de Gasfabriek. ƒ34.300.— voor de Electriciteitsfabriek. b. het kapitaal der fabrieken aan te vullen met: 55.000.— a 472% rente en met 5 jaarlijksche aflossing voor de Gasfabriek. 50.000.a 41/a rente en met 21/a °/o jaarlijksche aflossing voor de Electriciteitsfabriek. Werd vroeger bij de vaststelling van de rente wel de be paling gemaakt: «alles met inachtneming van het Raadsbesluit van 6November «1913 inzake de door de Gemeentebedrijven verschuldigde «rente voor de aan hen verstrekte kapitalen, zoolang de «Gemeente daarvoor nog geen vaste leening heeft aange- »gaan," thans stellen wij U voor deze complicatie achter wege te laten. De rente, die de Gemeente voor hare kas gelden betaalt, kan lager en hooger zijn dan de aan de fabrieken berekende. Maar zelfs al was zij iets hooger, dan lijkt het ons niet gemotiveerd hiervoor een ingewikkelde ver rekening vast te stellen, aangezien het bedrag der verrekening maar gering kan zijn en wij den tijd en de moeite aan de verrekening besteed, niet loonend achten, aangezien hiertegen over voor de Gemeente in haar geheel geen enkel voordeel staat. Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, J. A. Bots, Voorzitter. J. Draaijer, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 161. Leiden, 5 Juli 1917. Zooals U bekend is, werd in Uwe Vergadering van 21 December 1916 besloten de regelingen betreffende de uit- keering van een toeslag aan ambtenaren, beambten en werk lieden der gemeente Leiden, vastgesteld bij raadsbesluiten van 18 Mei 1916 en 27 Juli 1916 (ingek. Stukken nis 110 en 165)) voor het jaar 1917 tot wederopzeggens te bestendigen, behoudens eenige wijzigingen van formeelen aard. In nevensgaand adres verzoeken alsnu de Voorzitter en Secretaris van een Comité van een 11-tal vereenigingen van ambtenaren en werklieden in dienst dezer gemeente, ter ver vanging van den bestaanden duurtetoeslag eene tijdelijke loonsverhooging toe te staan volgens eene in het adres nader aangegeven regeling. Het komt ons voor, dat er thans geen voldoende aanleiding bestaat, om tot toekenning van eene dergelijke tijdelijke loonsverhooging over te gaan. De raadscommissie ad hoe tot onderzoek der salarissen hoopt, naar zij ons heeft medege deeld, binnenkort hare voorstellen betreffende de herziening der verschillende salarissen of salarisregelingen bij U in te dienen. Ons vaste voornemen is het, het daarheen te leiden, dat de nieuwe salarisregelingen, indien Uwe Vergadering zulks wenscht, reeds met ingang van 1 October a.s., dus nog geruimen tijd vóór het begin van den winter, in werking kunnen treden. In verband met deze omstandigheid heeit het o. i. geen zin om, nu in deze gemeente reeds sedert den winter van 1915 uitkeering van een toeslag plaats heeft gehad, de be staande regelingen voor den korten tijd, die nog vóór de maand October verloopen moet, weder te herzien. Wij ver trouwen, dat er ook naar Uw oordeel geen aanleiding is,,om met de definitieve loonsherziening in het vooruitzicht, thans' nog tot het toekennen van eene tijdelijke loonsverhooging te besluiten. Zoodra de definitieve loonsherziening is tot stand gekomen, kan tevens worden overwogen, of het toekennen van een toeslag door de omstandigheden nog geboden is en zoo ja, welke die toeslag dan zal moeten zijn. Op grond van een en ander geven wij U derhalve in over weging op het verzoek van adressanten en op de mede hier achter afgedrukte adressen van gelijke strekking afwijzend te beschikken. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad. Leiden, 12 Maart 1917. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee- kenden, Johannes Penseel en Joh. Jac. Limburg, zijnde voor zitter en secretaris van het Comité van een 11-tal vereeni gingen van ambtenaren en werklieden in dienst der Gemeente Leiden, domicilie kiezende Vaartkade No. 8, alhier; dat zij Uwen Raad beleefd, doch dringend verzoeken, te willen besluiten om, ter vervanging van den bestaanden duur tetoeslag, een tijdelijke loonsverhooging toe te staan van de volgende regeling: Voor alle gehuwden en voor de ongehuwden boven de 21 jaar: Bij een salaris van ƒ700 en minder, ƒ150; van ƒ701 tot ƒ800, ƒ140; van ƒ801 tot ƒ1300, 130; van ƒ1301 tot ƒ1400, ƒ120; van ƒ1401 tot ƒ1500, ƒ110; van ƒ1501 tot ƒ1600, ƒ100 per jaar; berekend naar het zuivere salaris zonder emolumenten. Voor alle ongehuwden beneden 21 jaar en in wonenden 60 per jaar. Voor de werkvrouwen aan de verschillende inrichtingen 20 pCt. van het thans ontvangen loon. Dat zij ter nadere motiveering van dit verzoek zoo vrij zijn te verwijzen naar bijgaande Memorie van Toelichting. 't Welk doende, enz. J. Penseel, Voorzitter. J. J. Limburg, Secretaris.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 15