138
DONDERDAG 21 JUNI 1917.
Burgemeester en Wethouders is gebracht. Ik heb willen be-
toogen dat het naar mijn bescheiden meening af te keuren
is dat hier getracht wordt door een amendement plotseling
een geheel ander systeem in de verordening te brengen.
De heer Briët. Het is geen ander systeem.
De heer van der Lip. Ik meen het systeem van de split
sing. Nu heb ik betoogd dat wanneer men een ander systeem
in de verordening wil brengen men dat beter kan doen door
middel van een motie en wordt die aangenomen dan kan de
zaak nog eens kalm overwogen worden.
De heer Briët kan wel gemakkelijk zeggen: noem de
bezwaren tegen de gevolgen van mijn voorstel bij name,
maar ilc kan hier onmogelijk direct alle bezwaren die kun
nen bestaan tegen het amendement, waarmede ik van te
voren niet bekend was, overzien. Ik heb zooeven alleen ge
vraagd: zal dan art. 4 geen verandering moeten ondergaan'?
een vraag waarop ik zelf op "het oogenblik nog niet zou weten
te antwoorden. Ik herhaal dus: ik heb geen bezwaar willen
maken tegen het plotseling indienen van het amendement,
maar wel tegen het feit dat men door dit amendement dat
een willekeurig bedrag aangeeft dat de leeraren bij het mid-
deldaar onderwijs meer zullen ontvangen, een geheel ander
systeem in de verordening wil invoeren, waarvan de gevolgen
niet dadelijk te overzien zijn. Daarom komt mij de weg dien
de heer Fokker wil volgen, veel juister voor.
De heer Briët M. d.V. Mijn amendement beoogt volstrekt niet
af te wijken' van het systeem der verordening. Ik herhaal nog
eens dat mijn amendement alleen beoogt aan de leeraren, die les
geven aan de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium, iets meer
te geven dan aan degenen die alleen les geven aan de lagere
scholen. Dat heb ik niet gedaan om het stelsel van de splitsing
in te voeren, want het is nog de vraag of ik op een derge-
lijken grond zou kunnen zijn voor de motie van den heer
Fokker. Want het is de vraag nog of er wel voldoende uren
gymnastiekles worden gegeven aan de inrichtingen voor
middelbaar en hooger onderwijs om daarvoor aparte leer
krachten aan te stellen. Dat is dus nog de vraag en ik meen
ook dat die vraag ontkennend wordt beantwoord in het
praeadvies. Ik geloof dus niet dat ik voor die motie zou
kunnen stemmen. Mijn amendement is dus geen afwijking
van het stelsel in de conceptverordening neergelegd, maar
beoogt eenvoudig om iets meer te geven aan degenen die
iets zwaarder werk hebben te verrichten.
De Voorzitter. Ik zou de heeren in overweging willen geven
om noch met de motie, noch met het amendement mede
te gaan.
De motie beoogt een ander systeem en is in zooverre
rationeel; men kan er voor zijn om de splitsing door te
voeren. Ik geloof echter dat dit ten nadeele van de gymna-
stiekonderwijzers zal zijn, want dan moet men ook den weg
opgaan dien de heer Zwiers zooeven heeft aangeduid. Dan
moet men zich bij het lager onderwijs ook beperken tot, de
acten s en Het gehalte van het onderwijs zal er dan niet
op vooruitgaan.
Ook het amendement, dat de salarissen van de leeraren
wil verhoogen met een extra toelage voor degenen die les
geven aan de middelbare en hoogere onderwijsinrichtingen,
moet ik ontraden.
Wat is hier de quaestie? Men moet bij de beoordeeling
van deze zaak het stamtraktement in aanmerking nemen.
Dat is bij de gymnastiekleeraren geheel geregeld in overeen
stemming met de overige verordeningen omtrent het middel
baar en hooger onderwijs.
Vandaar dat wij ook hier het stamtraktement belangrijk
hebben verhoogd. Vandaar die 2 verhoogingen meer.! Dat is
geheel in overeenstemming met de richting die gevolgd is
bij het middelbaar onderwijs. Vroeger hadden de gymnastiek
leeraren drie verhoogingen. Daar zijn nu nog 2 bijgekomen
in overeenstemming met het systeem gevolgd bij de overige
leeraren. Zoo zijn de gymnastiekleeraressen in overeenstem
ming met de overige damesleerkrachten bij het middelbaar
onderwijs vooruitgegaan tot 4 verhoogingen. In het stamtrakte
ment zit dus de salarisverbetering al. Nu kan men wel zeggen
ik wil daarbij voor die heeren die lesgeven aan de Hoogere
Burgerschool en het Gymnasium nog een extra belooning
voegen, maar dat noem ik werpen met geld. Wat zal het
gevolg zijn? Men zal een geïntrigeer krijgen om zich meester
te maken van de voordeelige lesuren aan de Hoogere Burger
school, want die geven ƒ5.meer. Gaat men de middelbare
uren onder allen verdeelen, dan komt dat op hetzelfde neer.
Alleen is men dan iets duurder uil, want Burgemeester en
Wethouders hebben de belooning voor die lessen al in aan
merking genomen bij de vaststelling van het stamtrakte
ment, dat werkelijk niet slecht kan worden genoemd.
Wanneer men nagaat dat de jongste salarisregeling van
deze personen dateert van 1910, terwijl die van de ove
rige leeraren en leeraressen veel ouder waren, dan kan men
niet zeggen dat zij er slecht aan toe zijn. Zij zijn in dien
korten tijd in traktement vooruitgegaan van 1780.tot
ƒ2340.Dat is werkelijk toch een niet gering bedrag! Ik
zie ook niet in dat de salarissen in andere steden beter
zijn. Eene vergelijking met andere steden is trouwens zeer
moeielijk, omdat de toestanden daar geheel anders zijn
en het aantal lesuren daar geheel verschillend is. Ik moet
dus ten stelligste ontraden om aan het stamtraktement nog
een extra belooning toe te voegen. Ik geloof dat de gymna-
stiekonderwijzers met deze regeling zonder twijfel tevreden
kunnen zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Ik zal thans in stemming brengen de
motie van den heer Fokker.
De motie van den heer Fokker wordt in stemming gebracht
en verworpen met 16 tegen 10 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Timp, van der Lip, Briët, A. Mulder,
van Tol, Harte velt, Botermans, Sasse, Zwièrs, Sijtsma, J. P.
Mulder, van der Pot, Bots, Fischer, van Hamel en Pera.
Vóór stemmen de heeren Heeres, de Boer, van Gruting,
Fabius, van der Eist, Reimeringer, van Romburgh, Hoogen-
boom, Roem en Fokker.
De Voorziter. Vervolgens zal ik in stemming brengen
het eerste amendement van de heeren Briët en Hoogenboom.
Het amendement van de heeren Briët en Hoogenboom
wordt met 16 legen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren de Boer, Timp, van der Lip,
van Gruting, A. Mulder, van Tol, Hartevelt, Botermans, Sasse,
Zwiers, J. P. Mulder, van der Pot, Bots, Fischer, van Hamel
en Pera.
Vóór stemmen de heeren Heeres, Briët, Fabius, van der
Eist, Reimeringer, van Romburgh, Hoogenboom, Sijtsma,
Roem en Fokker.
De Voorzitter. Thans breng ik in stemming het tweede
amendement van heeren Briët en Hoogenboom.
Het amendement van de heeren Briët en Hoogenboom
wordt verworpen met 15 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen de heeren de Boer, Timp, van der Lip,
van der Eist, A. Mulder, van Tol, Hartevelt, Botermans,
Sasse, Zwiers, van der Pot, Bots, Fischer, van Hameien Pera.
Vóór stemmen de heeren Heeres, Briët, van Gruting, Fabius,
Reimeringer, van Romburgh, Hoogenboom, Sijtsma, J. P.
Mulder, Roem en Fokker.
Art. 3 wordt daarna ongewijzigd zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen.
De artt. 4 tot en met 14 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De geheele verordening wordt vervolgens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XXVIII. Voorstel tot het verleenen van afschrijving van
plaatselijke directe belasting, dienst 1916.
(Zie Ing. St. No. 151.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
XXIX. Vaststelling van het kohier der plaatselijke directe
belasting, dienst 1917 en vari het vermenigvuldigingscijfer,
bedoeld in art. 9 der verordening, regelende de heffing dier
belasting.
(Zie Ing. St. No. 138.)
De Voorzitter. De heeren hebben nog nagekregen een
suppletoir kohier waardoor het slotcijfer van het kohier der
plaatselijke directe belasting wordt verhoogd met een bedrag
van 121700.—. Het eindcijfer wordt dan 12991800.\-
f 121700.— 13113500.—.
Het vermenigvuldigingscijfer zouden wij vastgesteld willen
zien op 7.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het praeadvies besloten.
De Voorzitter. Wij zijn nu aan het einde van de agenda
gekomen.
Verlangt thans een van de leden nog iets in het belang