DONDERDAG
10 MEI 1917.
101
trof de eerste grief, nl de kwestie van het geregeld beproeven.
Hij vraagt: waarom gebeurde het vroeger wel en nu niet meer?
Door mijne vroegere betrekking heb ik eenige ondervinding
op het gebied van brandweer. Altijd is het voor de menschen
een builengewoon vermaak, wanneer de spuiten moeten worden
geprobeerd. Dat is op kleine plaatsen een nationale feestdag.
Van de geregelde beproeving is men terug gekomen door
vereenvoudiging van het brandspuitmateriaal, o. a. door het
invoeren van eenvoudige koppelingen, waardoor het niet meer
noodig is het materieel veelvuldig te beproeven en het hier
door voor een groot deel te ruïneeren. Voor het oefenen van
het personeel is werkelijk zoo'n proefneming niet noodig. Wat
er met een brandspuit gebeurt is zoo eenvoudig, dat iedereen,
die het maar eens gezien heeft, een spuit zelf aan het werk
kan zetten.
Een ander bezwaar van den heer Fokker is, dat het kader
vervreemt van het personeel. Nu ik geloof dat een nauw
contact tusschen deze twee gedeelten van de brandspuitbe
diening niet noodig is. Wat het grootst gedeelte van het per
soneel te doen heeft, is aan den boom van de handspuit te
trekken en daarvoor is een nauw contact met het kader niet
noodig.
De heer Fokker heeft verder nog gesproken over een tweede
grief. Hij meent dat het stelsel van alarmeering verbeterd kon
worden door middel van een telefoonaansluiting der brand
meesters. Daartegen zou ik mij sterk moeten verzetten. De
heer Fokker heeft zijn inlichtingen ingewonnen bij ik weet
niet wien, maar wat de heer Fokker hieromtrent heeft gezegd
moet op een vergissing berusten.
Zooals de heeren weten bestaat hier alarm a en b. Bij alarm
a zijn de opperbrandmeesters niet opgenomen, wel echter bij
b. Wanneer nu een brand eenigszins groot wordt en men
acht het noodig de brandspuit te hulp te roepen dan wordt
in de eerste plaats de opperbrandmeester opgeroepen. Zells
wordt bij alarm a, indien de Commandant van de brandweer
niet te bereiken is, ook de opperbrandmeester van de wijk
waar de brand voorkomt opgebeld.
Een andere grief n.l. over de brandbluschmiddelen heeft
de heer Fokker ook besproken. Ik meen dat ik de vorige maal
een uitvoerige uiteenzetting heb gegeven omtrent het materieel.
Ik heb toen gezegd waarom het op het oogenblik niet gewenscht
is ander materiaal aan te schaffen. Dat zou ons n.l. 100
meer kosten dan in normale tijnen. Voorts heb ik medegedeeld
dat wij voortdurend verbetering hebben gebracht in het aan
tal brandkrarierr.
Wat de heer Fokker heeft gezegd over de duinwaterleiding
heb ik de vorige maal ook al besproken. Ik kan hem ver
zekeren, dat bij het allereerste alarm dadelijk de hoofdfitter
van de Leidsche Duinwater Maatschappij wordt gewaarschuwd
en dat direct alle mogelijke drukvermindering dan wordt op
geheven. Die tijdelijke drukvermindering levert dus geen gevaar
op voor de brandblussching.
Wat het gesprokene door den heer Fokker omtrent het
wenschelijke van een nauw contact tusschen het kader en
het personeel der brandweer betreft zou ik nog het volgende
op willen merken. Hij heeft gezegd dat de Commandant wel
uitgenoodigd wordt de vergaderingen bij te wonen, maar daar
aan niet altijd gevolg geeft. Men is echter niet altijd in de
gelegenheid om vergaderingen waarvoor men wordt uitge
noodigd bij te wonen. Maar ik kan den heer Fokker verzekeren
dat de Commandant van de Brandweer ten allen tijde toe
gankelijk is voor het kader. Wanneer zij bezwaren hebben is
de Commandant altijd genegen om hetzij de menschen per
soonlijk aan te hooien, hetzij van schriftelijke klachten nota
te nemen.
Tenslotte heeft de heer Fokker gezegd: het is toch zoo ge
wenscht dat de verhouding tusschen deri Commandant en het
kader gunstig is: In dit verband zou ik op willen merken,
dat wanneer namens het kader van de brandweer in strijd
met de verordening adressen met bezwaren aan den Raad
worden gestuurd, dit toch zeker niet bevorderlijk is voor de
goede verhouding.
De heer van Romburgh. M. d. Y. Door den Wethouder
wordt, het voorgesteld, dat wij bij brandblussching zijn aan
gewezen op de waterleiding.
Men heeft mij terhandgesteld het maandschrift: «Vuur
en Water", hel vakblad van de Nederlandsche Brandweer-
vereeniging. In het Maartnummer 1917, pag. 29, staat een
stuk van den heer Tuckerman, directeur van de brand
weer in den Haag, waai' hij waarschuwt dat men in geval
van brand in deze tijdsomstandigheden niet te veel mag reke
nen op de waterleiding en evenmin op de stoomspuiten. Voor
het geval Nederland toch in oorlog zou komen en op de
waterleiding een bom werd geworpen, dan heeft men in de
stad geen water om een brand te blusschen, evenzoo zou er
gebrek aan brandstoffen kunnen zijn.
Ik ben het derhalve niet eens met den Wethouder, dat wij
voor het blusschen van brand zouden zijn aangewezen op de
duinwaterleiding. Ik zou er daarom voor zijn meer hand
spuiten aan te schaffen.
De heer Fokker. M. d. V. Uit het antwoord door den Wet
houder gegeven is mij duidelijk gebleken, dat het afhangt
van den Commandant van de Brandweer of het alarmsignaal
a of b wordt gegeven.
Het is derhalve best mogelijk, dat de Commandant in de
appreciatie of een brand erg is, met ieder ander van gevoe
len verschilt. Vindt de Commandant liet niet noodig om sig
naal b te geven, dan hoort de opperbrandmeester er niets
van, dat er brand is.
Verder is er door Burgemeester en Wethouders op gewezen,
dat aan het kader de weg is gewezen, dien men te bewan
delen heeft, wat betreft het doen van voorstellen. Men ver
geet evenwel, dat het kader het recht heeft zich tot Burge
meester en Wethouders te wenden, men heeft niet de plicht,
maar wel als vergadering de bevoegdheid. De kaderleden van
de brandweer zijn evengoed burgers van Leiden als de andere
gemeentenaren en daarom hebben zij het recht zich met een
verzoek te richten tot den Gemeenteraad.
Men heeft niet het recht om hun dit te verbieden, wat
door den Wethouder is gedaan.
De heer Fischer. M. d. V. Naar aanleiding yan hetgeen de
heer van Romburgh heeft gezegd, merk ik op, dat hij ons
toch wel voor wat al te groote moeilijkheden stelt, om n.l.
een speciale brandweer te gaan organiseeren voor het geval
er bommen geworpen worden op de waterleiding. Daarop
komt zijn voorstel toch feitelijk neer. Wij zouden dan weel
moeten gaan aanschaffen de handspuiten, die wij bezig zijn
weg te doen. Ook ik zou gaarne het brandbluschmateriaal
willen verbeterd zien, maar dan moet men zich geen spuiten
gaan aanschaffen, die uit den tijd zijn. De heer Fokker zegt:
de kaderleden van de brandweer zijn ook burgers van Leiden
en zij hebben derhalve het recht zich tot den Gemeenteraad
te wenden. Burgers van Leiden zijn de kaderleden van de
brandweer zeker, maar wanneer ik in de verordening op de
brandweer lees: de vergadering is bevoegd door tusschen-
komst van den Commandant aan Burgemeester en Wethou
ders voorstellen te doen, dan kan toch niet worden ontkend,
dat die heeren van dien weg zijn afgeweken.
De heer Sijtsma. M. d. V. Ik zou het woord niet hebben
gevraagd wanneer dit laatste door den Wethouder niet was
gezegd geworden. Naar mij is medegedeeld en ik heb het
voor waar aangenomen worden er door het kader wel eens
voorstellen gedaan aan den Commandant, welke door zijn
tusschenkomst dan zouden moeten worden overgebracht aan
Burgemeester en Wethouders. Van die voorstellen hooren ze
in de meeste gevallen nooit meer iets, zoodat verondersteld
wordt, dat ze nimmer Burgemeester en Wethouders bereiken.
Daarom deden zij deze voorstellen noodgedrongen om den
Commandant heen. Is dit waar, dan is ook juist, wat de heer-
Fokker heeft gezegd en acht ik het verwijt van den heer
Fischer niet verdiend.
Wat het contact betreft tusschen den Commandant en de
Opperbrandmeesters geloof ik ook, dat een nauwere samen
werking zeer wenschelijk is. Ik meen dat, wanneer de wensch
daartoe wordt uitgesproken door de brandmeesters, de Com
mandant die gelegenheid dan niet voorbij moet laten gaan.
Ook geloof ik niet dat de vergadering, waarop Burge
meester en Wethouders het oog hebben, wel de meest ge
schikte vergadering is voor een bijeenkomst met den
Commandant. Naar het mij voorkomt beschouwen de brand
weermannen, die trouwens geen salaris of vergoeding krijgen,
zulke vergaderingen, waarvoor 200.toelage wordt ge
geven, meer als een soort fuifavond. Een dergelijke vergade
ring lijkt mij dus minder geschikt om zaken, de brandweer
betreffende, te bespreken. Het komt mij voor dat het geen
kwaad kan wanneer Burgemeester en Wethouders aan den
Commandant een wenk geven dat hij af en toe verschillende
kwesties, die zich bij de brandweer kunnen voordoen, eens
bespreekt met de opperbrandmeesters, of, zoo hem dit wen
schelijk voorkomt, met de brandmeesters en adjunct-brand
meesters er bij.
De heer Huurman. M. d. V. Ik was niet van plan over
dit punt het woord te voeren, maar naar aanleiding van
hetgeen de heer Fischer heeft opgemerkt zou ik nog even de
aandacht willen vestigen op het feit dat eigenlijk bij het
kader de maat zoo'n beetje vol is. Het kader heeft herhaaldelijk
verzocht om met den Commandant over verschillende vraag
punten in overleg te treden. In den regel werd dit echter
door den Commandant niet zoo erg welwillend ontvangen.
Ik geloof dat de Commandant, die overigens een uitnemend
man is, wel een beetje te veel »officier" is tegenover de men
schen die zich toch vrijwillig beschikbaarstellen. Nu kan men
wel in een kazerne commandeeren, maar de wijze waarop
het kader bier dikwijls wordt behandeld is niet altijd even