100 DONDERDAG 10 MEI 1917. dan op een zeer gevaarlijken weg komen. Laten wij derhalve de zaak zuiver stellen en deze komt m. i. hierop neer, dat wij de vraag moeten stellenzijn er overwegende redenen om den naam te veranderen? Zoo niet, dan moet de naam gehandhaafd blijven. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het praeadvies besloten. (De heeren Huurman enHoogenboom komen ter vergadering). V. Verzoek van W. M. Jongbloed ter bekoming in eigen dom van twee terreinstrookjes, kad. bekend Sectie G Nis 1219 en 1220. (Zie Tng. St. No. 101.) Wordt zonder beraadslaging óf hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. VI. Verordening, houdende wijziging van de verordening van 5 December 1907 (Gern.blad No. 27), regelende den rang en de bezoldiging van de ambtenaren en bedienden ter Ge meente-Secretarie en op het kantoor van den Gemeente- Ontvanger. (Zie Ing. St. No. 103.) Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd. De artikelen 1, 2 en 3 en vervolgens de geheele verorde ning worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoof delijke stemming aangenomen. VII. Voorstel: a. tot wijziging der begrooting, dienst 1916, ten be hoeve van de kosten van bacteriologische onderzoe kingen in het laboratorium van Prof. Dr. D. A. de Jong; b. om Burgemeester en Wethouders te machtigen met genoemden Hoogleeraar een overeenkomst aan te gaan betreffende het verrichten van bacteriologische en serologische onderzoekingen en tot beschikbaar stelling der daarvoor benoodigde gelden. (Zie Ing. St. No. 100.) Wordt zonder beraadslaging ot hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. VIII. Adres van A. Planjer e. a., allen leden van de Leidsche Vrij willige Brandweer, houdende bezwaren en grieven tegen de verordening van 29 April 1909, op de Brandweer en hare uitvoering. (Zie Ing. St. No. 99.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Het voorstel van Burgemeester en Wet houders is dit adres te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders ter afdoening. De heer Fokker. M. d. V. Ik geloof dat U zich wel wat heel vlug van het adres, dat door het kader van de Vrijwil lige Brandweer aan den Raad is gericht, wil afmaken. Er is door het kader een adres aan den Raad gericht, waarbij een uitvoerige toelichting is gevoegd waarin verschillende bezwa ren en grieven worden behandeld met de bedoeling dat de Raad hieromtrent eene beslissing zal nemen. Burgemeester en Wethouders maken zich nu in hun prae advies wel wat heel gemakkelijk van de quaestie af. Daarbij steunen zij op het advies van den Commandant van den Brandweer. Ten aanzien van het eerste punt in het adres zeggen Bur gemeester en Wethouders in hun praeadvies, dat inderdaad sedert het begin der mobilisatie oefeningen met het vrijwil lige personeel der brandweer niet meer hebben plaats gehad vanwege het geringe nut dat zij opleveren en met het oog op de hooge kosten, die er aan verbonden zijn. Ik vraag mij echter af: waarom het vroeger dan wel moest gebeuren. Dan zijn die kosten vroeger weggegooid geld geweest! De grief van het kader in deze is, dat het verband tusschen hen en hun manschappen verloren gaat, indien de oefeningen niet meer plaats hebben. Wanneer er plotseling een brand uitbreekt weten zij, indien er geregeld wordt geoefend, dat zij in geval van nood op hun manschappen kunnen vertrouwen. Een tweede bezwaar maken zij tegen het stelsel van alar meering. Daaromtrent zeggen Burgemeester en Wethouders, dat een grondige verbetering der alarmeering te zijner tijd onder oogen zal worden gezien. Maar wanneer men alleen de groote verbeteringen onder oogen ziet en de kleine ver beteringen, die op het oogenblik zouden kunnen geschieden, nalaat, dunkt mij dat men de zaak slecht behartigt. De brandmeesters hadden gaarne een telefoonverbinding gehad, zoodat, wanneer in een bepaalde wijk brand was, zij konden worden gewaarschuwd. Dat gebeurt niet. Er kan brar.d uitbreken in een wijk zonder dat zelfs een opperbrand- meester er iets van hóórt! Verbetering van de brandbluscbmiddelen is zeer zeker ge- wenscht, zeggen Burgemeester en Wethouders. Het is echter thans, vervolgen zij in hun praeadvies, nu de tnateriaalprijzen zoo reusachtig gestegen zijn, niet de meest geschikte tijd om tot aanschaffing van nieuw materiaal over te gaan. Mijnheer de Voorzitter. Ik zou in dit verband nadrukkelijk aan Burgemeester en Wethouders willen vragen: zijn de brandbluschmiddelen op het oogenblik voldoende om te voor zien in de behoefte van een gemeente als Leiden? Wanneer in een van onze groote gebouwen, b.v. in een museum, brand uitbreekt, hebben wij dan voldoende materiaal om een der- gelijken brand te kunnen bestrijden? Kan men daarbij vol doende vertrouwen op de duinwaterleiding? Ilc geloof dat men bij het plotseling uitbreken van een brand niet genoeg zaam kan vertrouwen op onze duinwaterleiding. Wij zien her haaldelijk berichten in de courant dat de druk van de water leiding, wegens herstellingen aan de hoofdbuis, tijdelijk wordt verminderd. Wanneer men nu op een dergelijk oogenblik brand krijgt, kan men dan voldoende aan op het overig brand- bluschmateriaal dat men de verantwoordelijkheid aandurft? De Waterleidingmaatschappij weet niet vooruit of er brand zal komen! Bij de bespreking van punt 5 van het adres, dat de wen- schelijkbeid uitspreekt dat de Commandant jaarlijks een ver gadering uitschrijft en bijwoont om de belangen der brand weer met het geheele kader te bespreken, zeggen Burgemeester en Wethouders: »De bedoeling van dit verzoek is ons niet recht duidelijk. Niets belet toch den opperbrandmeesters en brandmeesters, wanneer zij zaken, de brandweer betref fende, met den Commandant gaarne willen bespreken dezen tot het bijwonen hunner vergadering uit te noodigen en het uitschrijven van een aparte vergadering is dan overbodig." Burgemeester en Wethouders verwijzen daarbij naar de ver ordening en zeggen dat dergelijke vergaderingen worden gehou den. Naar mij is medegedeeld misschien is het niet juist, maar ik wil vertellen, wat mij is gezegd geworden hebben de opperbrandmeesters in 1916 2 maal vergaderd. Telkens heeft men den Commandant uitgenoodigd. Eenmaal heeft hij den ondercommandant in zijne plaats gezonden en de tweede maal is hij zelf gekomen, maar is slechts zeer kort gebleven, omdat hij nog andere bezigheden had te verrichten. Wanneer de Commandant er prijs op stelt, dat er contact zal wezen met de kaderleden, dan moet hij niet ter vergadering den onder commandant sturen of zelf dadelijk weer wegloopen, wanneer hij even in de vergadering geweest is. Op die wijze komt er van het contact heel weinig te recht. Al zijn de klachten, in het adres genoemd, wellicht niet juist geformuleerd, toch bevat het adres een grond van waarheid, omdat het is het uitvloeisel van de minder aangename verhouding, die er bestaat tusschen het kader en den Commandant. Ik wil en kan niet beoordeelen bij wie de schuld is gelegen, maar ik heb den indruk gekregen, dat wanneer er een aangenamer verhouding bestond tusschen den Commandant en de kaderleden, die geen matrozen of sol daten zijn en niet als deze gecommandeerd wenschen te worden, maar vrijwilligers, die uit liefhebberij zich verbonden hebben en hun tijd ter beschikking te stellen, en dit wat meer werd gewaardeerd, dit adres achterwege zou zijn gebleven. Nu stellen Burgemeester en Wethouders voor, dit adres in huune handen te stellen ter afdoening. Ik zal mij hiertegen niet verzetten maar ik hoop, dat Burgemeester eu Wethouders nog eens ernstig onder de oogen zullen zien de klachten in het adres genoemd en hetgeen daaromtrent in deze vergadering wordt opgemerkt. De heer Fischer. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen de heer Fokker heeft gezegd, moet ik opmerken, dat een groot gedeelte van zijn betoog min of meer omgaat buiten hetgeen door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. Zijne rede heeft eenigszins het karakter van eene interpellatie over den toestand van de Brandweer en die zaak is thans niet aan de orde. De heer Fokker is begonnen te zeggen, dat het ver zoek van de leden van de Brandweer betrekking heeft op de verordening en de uitvoering daarvan. Wanneer ik de ver schillende grieven in het adres genoemd nalees, dan vind ik er slechts een, die eenigszins in verband staat met de ver ordening, n.l. punt 5. De heer Fokker zou nu in verband daar mee eene motie kunnen indienen met de bedoeling, dat voortaan aan den Commandant wordt gelast de vergadering van het kader bij te wonen alle andere grieven hebben betrekking op de uitvoering van de verordening en deze berust bij Burgemeester en Wethouders. De heer Fokker heeft gezegd Burgemeester en Wethouders maken er zich een beetje van af. Ik ben het niet met hem eens. Verschillende punten worden toch in extenso besproken, de eerste vraag van den heer Fokker be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 4