DONDERDAG
10 MEI 1917.
115
looze school. Ik vvenscli er ook nog eens den nadruk op te
leggen, dat wij in geen geval de hoofden zouden willen
onttronen.
Dat wordt ook absoluut ontkend door de onderwijzers die
naar aanleiding van onze motie een adres aan den Raad
hebben gestuurd. In dien brief lees ik: »wij ontkennen dat
wij er naar zouden streven, aan de personen die ons werk
moeten en kunnen nagaan, dit zoo goed als onmogelijk te
maken". Nu weet ik wel dat er straks gezegd zal worden:
dat er een strijd is tusschen sommige hoofden en sommige
klasseonderwijzers. Wanneer er een onderlinge strijd is tus
schen een paar personen in de onderwijswereld is dat dan
voor ons een reden om ons daardoor te laten leiden Neen. Het
denkbeeld van de afschaffing van het ambulantisme is iets
dat langzamerhand is opgekomen en zich heeft ontwikkeld.
Het zal er eindelijk van moeten komen dat het ambulantisme
verdwijne.
Mijiiheer de Voorzitter Het heeft mij getroffen, dat de heer
Pera vanmiddag heeft gezegd, dat als hij het openbaar lager
onderwijs schade zou willen doen, hij dan vóór onze motie
zou moeten stemmen. Ik ben het absoluur niet met hem eens.
Ik geloof dat wij bij aanneming van deze motie zullen krijgen
datgene wat zij in het uitzicht stelt. Dat zal dan zijn de
eensgezinde, onderlinge samenwerking tusschen hoofden en
onderwijzers. Daar waar de hoofden niet ambulant zijn kunnen
wij die goede verhouding tusschen hoofd en onderwijzers
gadeslaan. Dat is voor mij het hoofdmotief. De hoofdzaak is,
dat het kind moet worden onderwezen in den best mogelijken
vorm door den onderwijzer die daartoe het best instaat is.
Dat kan alleen daar waar men toont dat men den onderwijzer
vertrouwt. Dat zal voor hem den prikkel zijn om zijn plicht
zoo goed mogelijk te vervullen. Wanneer men hem altijd
controleert en steeds toont dat men hem wantrouwt, wordt
hij zenuwachtig en het onderwijs lijdt daaronder en wie is
daarvan de dupe? Het kind. Dit is mijn meening. Ik weet
dat er vele hoofden van scholen zijn die ik met mijne woor
den leed zal hebben gedaan.
Mijnheer de Voorzitter. Ik kan niet anders. Ik geloof dat
ik door de onderteekening van deze motie niet heb gedaan
hetgeen de heer Pera heeft uitgesproken. Integendeel, ik
draag het openbaar lager onderwijs een warm hart toe en
ik ben er innig van overtuigd dat de aanneming van onze
motie in het voordeel zal zijn van het openbaar onderwijs.
De heer Fokker. M. d. V. Ik zou ook nog een enkel woord
in het midden willen brengen over dit onderwerp Er is wel
is waar reeds al veel gezegd, maar er zijn toch nog enkele
punten die ik nu aan het einde van het debat nog even
naar voren zou willen brengen: ik ontmoet dan in de eerste
plaats op mijn weg hetgeen door den heer Pera is gesproken.
De heer Pera heeft tweemaal het woord gevoerd over dit
onderwerp. Toen ik hem de tweede maal hoorde dacht ik
eigeidijk, dat hij vergeten was hetgeen hij vanmiddag had
gezegd. Hij heeft toen gezegd dat hij loyaal was tegenover
het openbaar onderwijs. Wanneer hij het openbaar onderwijs
naar beneden zou willen halen zou hij stemmen voor de
motie die op het oogenblik het onderwerp van beraadslaging
is en dat doet hij niet!
Nu wij kunnen dit niet anders dan in den heer Pera prijzen.
Mijnheer de Voorzitter. Ik heb den heer Pera nu echter
van avond hooren zeggen, dat het wel goed is niet conser
vatief te zijn en dat de heer Sijtsma eigenlijk wel gelijk had,
toen hij meende, dat er bij het bijzonder onderwijs eene
financiëele kwestie achter zat. Toen heb ik den heer Pera
hooren vervolgen Was er geen finanicëele kwestie dan zou
ik er gaarne voor willen ijveren, dat het hoofd niet langer
gebonden was aan eene taak, die feitelijk buiten het onderwijs
staat. Bij het bijzonder onderwijs zou hij derhalve wel willen
bevorderen, dat het hoofd voor eene klasse stond; daar zou
het hoofd dus niet langer ambulant zijn, terwijl hij van middag
heeft beweerd, dat hij de afschaffing van het ambulantisme
eene schade zou achten voor het openbaar onderwijs.
De heer Pera. Ik begrijp er niets van
De heer Fokker. Ik kon het evenmin begrijpen. Van mid
dag heeft U gezegd, dat het aannemen van deze motie door
U geacht wordt schade te berokkenen aan het openbaar onder
wijs, en nu zegt U, dat de afschaffing van het ambulantisme
voor het bijzonder onderwijs goed zou zijn.
De Voorzitter. Mag ik de heeren verzoeken niet met
elkander te spreken, maar het woord tot mij te richten.
De heer Fokker. Ik heb toch telkens het woord tot U ge
richt, Mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Als U het dan ook maar doet en niet
alleen zegt.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil dan wel zeggen dat ik
van den heer Pera weinig begrijp en het verband met de
financiëele quaestie in het geheel niet kan vinden. Ook mag
de heer Pera niet zeggen, wat hij vanmiddag heeft gezegd
er zit meer achter deze motie; het is den onderteekenaars
te doen om eene republikeinsche school, eene hoofdelooze
school Daar gaat het bij jullie om.
De Voorzitter. Bij jullie heeft de heer Pera niet gezegd.
De heer Fokker. M. d. V. De heer Pera heeft gezegd
Men bedoelt met deze motie het verkrijgen van eene hoofde
looze school en het zou struisvogelpolitiek zijn dit te ont
kennen.
Ik heb zijne woorden wel niet gestenografeerd, maar ik
heb ze voldoend aangeteekend om mijn geheugen te hulp
te komen. Zooiets mag de heer Pera niet zeggen. Hij moet
aaunemen, dat de voorstellers van de motie het belang van
het onderwijs op het oog hebben gehad. Hij mag derhalve
ook met een omhaal van woorden niet zeggen: het is jullie
te doen om eene hoofdelooze school.
De heer Pera. Dat heb ik niet gezegd.
De heer Fokker. Het is er om te doen zooveel mogelijk
nut te trekken van de hoofden der school en bovendien om
de gemeente financiëel te ontlasten door aan het hoofd eene
klasse te geven. Ik geloof dat men daarmede werkelijk het
onderwijs dient. Uit wat ik over deze kwestie heb gelezen
en er bestaat een uitgebreide litteratuur over dit onder
werp heb ik de overtuiging gekregen, dat men hoe langer
hoe meer is afgegaan van de gedachte, dat het hoofd is
hoofdonderwijzer. Het idee onderwijzer heeft men laten vallen,
men heeft hem alleen gemaakt tot hoofd der school en van
zijne bemoeienis met het onderwijs geven in groote plaatsen
en op groote scholen is minder overgebleven dan bij den wet
gever aanvankelijk de bedoeling is geweest. Het hoofd is met
allerlei werkzaamheden overladen. De heer Zwiers heeft ge
sproken over den papierwinkel, dien het hoofd heeft door
te worstelen. Er blijft dus weinig tijd voor het onderwijs
over. Aan Burgemeester en Wethouders zou ik willen vragen
Hoe is het mogelijk, dat een hoofd de leiding heeft van het
onderwijs, wanneer hij den ganschen dag door allerlei admini
stratief werk wordt in beslag genomen. Hoe kan het een nu
met het andere samengaan
Hoe kan nu wanneer die verschillende werkzaamheden zóó
omvangrijk zijn en deze tijdens schooltijd gedaan mogen en
moeten worden op een groote school, het hoofd geregeld door
de onderwijzers die door ziekte uitvallen vervangen?
Mijnheer de Voorzitter. Ik zou van Burgemeester en Wet
houders wel eens willen hooren niet in het algemeen zoo
als in het praeadvies, maar met feiten en cijfers hoe dikwijls
op de verschillende scholen het hoofd werkelijk en geregèld
een onderwijzer heeft vervangen. Ik geloof dan dat de juist
heid van hetgeen hier in het debat meer dan eens is gezegd,
dat de hoofden als regel niet zelf vervangen, maar dat over
laten aan de volontairs, zoudt blijken.
Mijnheer de Voorzitter. Ik ben van oordeel dat men in het
belang van het onderwijs handelt door de hoofden een klasse
te geven. Nu zegt de Schoolcommissie: het Nederlandsch
Onderwijzers Genootschap heeft zich wel tegen het ambulan
tisme verklaart, maar wat weten nu 3u van de onderwijzers"
die zich daartegen hebben uitgesproken er eigenlijk van, wat
het beteekent om het hoofd een klasse te geven? Maar dan
zou ik aan de heeren van de Plaatselijke Schoolcommissie wil
len vragen: wat weten de leden van die commissie ervan?
Wanneer de onderwijzers die praktisch bij het onderwijs werk
zaam zijn het niet kunnen weten dan zou ik in dit verband
ook weinig waarde hechten aan hetgeen de Schoolcommissie
opmerkt.
Mijnheer de Voorzitter. Bij al hetgeen reeds gezegd is meen
ik hiermede te kunnen volstaan. Nog eene opmerking zij mij
vergund
Ik zou de voorstellers van de motie in overweging willen
geven dat zij hun motie zooveel mogelijk aannemelijk maken
voor den Raad door hun motie zoodanig te form'uleeren dat
men aan de hoofden van de zeer groote scholen geen klasse
geeft. Wat drze betreft hoop ik dat Burgemeester en Wet
houders den raad van den heer Zwiers ernstig ter harte zullen
nemen en de hoofden bij absentie van onderwijzers voor de
klasse zullen zetten. Ik zou de voorstellers dus willen aanraden
om hun motie zoodanig te wijzigen dat de allergrootste scholen
er buiten vallen. Toch zal ik eventueel voor de motie stemmen
omdat ik meen dat zij met een beetje goeden wil toch uit te
voeren is.
De Voorzitter. Bij mij is ingekomen het volgende voorstel
van de heeren Sijtsma en Van Gruting:
i