112 DONDERDAG 10 MEI 1917. De Voorzitter. Wanneer er tot stemmen zal worden over gegaan kan ik geen debat meer toelaten. De heer Sijtsma. Dan zal ik maar van het woord afzien. De heer Zwiers. M. d. V. Ik zou gaarne de gelegenheid hebben mijri standpunt in het kort uiteen te zetten. Jk ben in het algemeen niet voor het ambulantisme, maar ik ben tegen deze motie, omdat in deze motie volstrekt niet is uitgedrukt hetgeen ik zou wenschen. De Voorzitter. Mijne Heeren! Ik geloof dat het beter is de vergadering te schorsen tot hedenavond 8 uur. De vergadering wordt geschorst tot 's avonds te 8 uur. Voortzetting van de geschorste zitting des avonds te 8 uur. Aanwezig dezelfde leden, die in de namiddagvergadering tegenwoordig waren, met uitzondering van de heeren Ver gouwen, Reimeringer, A. Mulder, Roem, Aalberse, Huurman, Fabius en Briët, terwijl thans ook de heer de Boer aan wezig is. De Voorzitter. M. H. Ik geef thans het woord aan den heer Zwiers, De heer Zwiers. M. d. V. Ik zal niet in breedvoerige be schouwingen treden. Die zijn trouwens dezen middag al reeds genoeg gehouden. Wij hebben toen het vóór en tegen reeds van verschillende zijden kunnen hooren, en het is voor mij niet geraden, om wat door anderen reeds zoo goed en zoo uitvoerig is gezegd, nog eens over te zeggen, of te willen trachten het te verbeteren. Ik heb dan feitelijk alleen het woord gevraagd om mijn stem tegen de motie te motiveeren. In het algemeen ben ik geen bewonderaar van het ambu lantisme, en ik geloof, dat de meeste gemeentebesturen in ons land het ook niet zijn, gezien het groote aantal gemeenten, waar aan het hoofd der school een klasse is opgedragen. Maar er zijn gemeenten en gemeenten, en de eene school mag ook niet gemeten worden met den maatstaf, dien men een andere school kan aanleggen. Dat beginsel is ook door heer Sijtsma niet geheel losgelaten, doch hij meent er aan tegemoet te komen, door alleen de scholen met niet meer dan 12 halfjaarsklassen in zijn motie op te nemen. Ik voor mij meen echter, dat het juist niet geraden is, om met die scholen der 3de en 4de klasse, waar het aantal leerlingen 400 en meer bedraagt, den weg naar het niet-ambulantisme in te slaan. En waarom men juist die scholen wil, heb ik tot nu toe van geen der sprekers mogen vernemen. Wat ik gehoord heb, waren woorden over het ambulantisme in het algemeen. De hooiden, zegt men, besteden een groot gedeelte van hun tijd in de school voor andere dingen dan voor het werk, waarvoor zij eigenlijk door den Raad worden aangesteld. Elders gesproken en geschreven was dat woord reeds meer malen, en dezen middag is het ook hier in den Raad gehoord. Er werd op gewezen, dat in geval van absenties van leer krachten eenvoudig klassen werden gecombineerd, of dat het hoofd, die in de eerste plaats de aangewezen persoon is om met vrucht te vervangen, maar al te gretig den weg insloeg van vervanging door volontairs. Wanneer ons onderwijs wer kelijk lijdt aan die kwaal, dan is een woord van afkeuring daarover zeker op zijn plaats. Maar het zal de andere Raads leden gaan als mij: voor ons is het zeer moeilijk, om niet te zeggen ondoenlijk, om na te gaan, in hoever een dergelijke toestand op. het oogenblik op de Leidsche scholen voorkomt. Daarvoor zou noodig zijn een uitvoerige enquête, en ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders, die daartoe het best in staat zijn, haar niet zullen nalaten. Het hoofd der school wordt geacht, en zal ook in den regel zijn de beste leerkracht. Wanneer er dan een tijdelijk gebrek aan een leerkracht komt, is hij in de eerste plaats de aangewezen man om hierin te voorzien. Hij kent de school, het leerplan en de leerlingen beter dan de beste volontair, die vreemd komt invallenen wanneer een absentie van een onderwijzer slechts heel tijdelijk is, misschien een drie- pf viertal schooltijden duurt, dan moet m. i. het hoofd zelf invallen. Ik zou het dan ook ten sterkste afkeuren, wanneer de Wethouder van Onderwijs niet met alle kracht zijn invloed deed gelden om te zorgen, dat het hoofd in deze doet wat in mijn oogen zijn plicht is. Er werd in de tweede plaats gewezen op het vele admini stratieve werk, dat aan de hoofden is opgedragen. Zeker, Mijnheer de Voorzitter, de paperassenboel heelt ook aan de scholen een schrikbarenden omvang aangenomen. Toch komt het mij voor, dat het werkelijk een misbruik genoemd moet worden, wanneer een schoolhoofd tracht, al zijn administratief werk onder schooltijd af te doen. In de allereerste plaats dient op school de tijd en arbeidskracht van het hoofd in beslag genomen te worden door ander en beter werk. Hij is daar niet, om op zijn bureau te zitten en administratief werk te verrichten, wat met het leiding geven aan de school al bitter weinig te maken heeft. Maar ook hier weer kan ik onmogelijk er over oordeelen, of dat kwaad in Leiden eenigen omvang van beteekenis gekregen heeft. Ik heb het buiten en en in den Raad hooren noemen als een der bezwaren tegen het. ambulantisme. Mocht dit kwaad werkelijk in Leiden wortel geschoten hebben, dan roep ik ook hier de hulp van Burgemeester en Wethouders in, om het zoodra mogelijk met wortel en tak uit te roeien. Evenmin als het de taak van het hoofd zou zijn om van 9 tot 12, en van 2 tot 4 uur door de gangen der school te wandelen, evenmin kan het goed zijn, als hij zijn tijd met schrijfwerk zoek bracht. Dit zijn eigenlijk de twee hoofdbezwaren, die ik tegen het ambulantisme in het midden heb hooren brengen. Alleen het eerste punt werd door den heer Sijtsma nader toegelicht, maar overigens werd èn de bestrijding èn de verdediging in zeer algemeene termen gevoerd, zonder op de woorden van de motie zelf nader in te gaan. En toch zal dat noodig zijn, waar we hier een bepaald voorstel voor ons hebben. En dan moet ik zeggen, al kan ik sommige motieven, door den heer Sijtsma genoemd, in het algemeen onderschrijven, dat hier naar mijn opvatting een heel andere onderscheiding zou moeten gemaakt worden tusschen de scholen, waar men het ambu lantisme zou willen afschaffen en die waar men het wil hand haven. De voorstellers wenschen»op de openbare lagere scholen in de gemeente met niet meer dan 12 halfjaarsklassen (vervolgklassen met één jarigen cursus, bestemd voor leer lingen der 3de en 4de klassen niet meegeteld) aan het hoofd der school het onderwijs in één der klassen op te dragen." Hun motie treft dus alleen de 3de en 4de-klasse-scholen, die halfjaar skiassen kennen, en sluit de scholen le en 2de klasse uit. Het komt mij echter voor, dat juist in die 3de en 4de klasse scholen met 400 en meer leerlingen, over een twaalftal klassen verdeeld, het hoofd niet zonder schade ont trokken kan worden aan zijn tegen woord igen' werkkring, en men hem niet kan gaan plaatsen voor een vaste klasse, in de onderstelling natuurlijk, dat afdwalingen van zijn eigenlijke functie, zooals ik er straks schetste, hier niet voorkomen. Ik mis in de motie van den heer Sijtsma c. s., wat ik ver wacht had er in te zullen vinden, en ik vind er juist, wat ik er gaarne in gemist, zou hebben. Vanmiddag reeds heeft de heer Pera mij eenigszins in het debat betrokken door in zijn rede in te vlechten, dat ik de redactie der motie onduidelijk vond. Neen, Mijnheer de Voor zitter, voor mij is die redactie maar al te duidelijk. Wat ik betwijfelde,' was, of ze aan de voorstanders wel steeds even klaar en duidelijk was. Ik kan mij toch nauwelijks voorstellen, dat het werkelijk de bedoeling is van den heer Sijtsma c. s. om aan den Raad een voorstel te doen zooals ze dat in hun motie hebben uitgedrukt. Zij beginnen, waar men diende op te houden. Hun motie spreekt alleen van de scholen met halfjaarsklassen, van de groote volksscholen dus. En wanneer er ééne school in aanmerking zou komen voor de afschaffing van het ambulantisme, dan zou het thans, dunkt mij, zijn de tweede-klasse-school aan de Heerenstraat met niet meer dan (5 leerkrachten. Maar die school o.a. wordt juist uitgesloten, terwijl groote 3de en 4e-k!asse-scholen met 12 leerkrachten er onder vallen. Het »waarom" hiervan, dat is mij onduide lijk, Mijnheer de Voorzitter. Hierin ligt voor mij de groote fout van de motie, en dit maakt het mij onmogelijk om er voor te stemmen. Ik begrijp niet, waar men maanden lang den tijd tijd heeft gehad om de zaak behoorlijk voorbereid bij den Raad te brengen, hoe men dan onnadenkend een motie in deze bewoordingen op het papier heeft kunnen zetten. Ik acht de motie, zooals ze ons is aangeboden, precies contrarie aan wat een verstandige onderwijspolitiek vereischt. Zij sluit uit, wat mogelijk is, en vraagt, wat niet kan. Bij onze groote scholen, het zij dan 4de of 3de of 2de klasse, acht ik de wijziging, die de motie bedoelt, niet door te voeren. Daar ook is een steeds aanwezige en competente reservekracht het meest noodig. Bij een talrijk personeel komen verhinderingen door ongesteldheid als anders zins het meest voor, en in die gevallen mits ze niet van te langen duur zijn is het hoofd der school de aangewezen man om in te vallen. En Burgemeester en Wethouders hebben zorg te dragen, dat hij dan ook invalt. Dat is een eisch, die ik gaarne voor het geheele Leidsche onderwijs zag doorge voerd. Dan komt pas ook de latente kracht, die in het hoofd schuilt, tot haar recht. Dan profiteert het onderwijs in Leiden van de meerdere gaven en van de meerdere ervaring, die het hoofd geacht wordt te bezitten. Juist omgekeerd van de motie zou ik er geen werkelijk bezwaar in zien, om op scholen met slechts 6 jaarklassen het ambulantisme op te heffen. Wanneer de voorstellers van de motie waren gekomen met het denkbeeld om voor zulke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 16