DONDERDAG 10 MEI 1917. Ill handeling van de motie te uiten. Er is n.l. tot nog toe her haaldelijk gebleken, dat dit onderwerp niet kan worden be sproken of er moet met verbittering worden gestreden. Wanneer er dan ook verbittering is te constateeren in enkele stukken dan is dat doorgaans uitgelokt door de vóórstanders van de afschaffing van het ambulantisme. In het bijzonder door de heeren leden van den Bond van Nederlandsehe Onderwijzers. Ook nu weder en het spijt mij dat ik het moet consta teeren komen in het stuk van 23 April, aan den Raad gericht door de afdeeling Leiden van dien Bond, eenige uit drukkingen voor, die een minder aangenamen indruk moeten maken op de leden van den Raad. Bet adres is weder ge schreven met de gewone zelfbewustheid. Die heeren beginnen met er op te wijzen, dat vermoedelijk spoedig een praeadvies van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam zal ver schijnen over de afschaffing van het ambulantisme, welk advies, snaar verluidt gunstig zal zijn voor de afschaifing". Men zou uit die opmerking kunnen distilleeren een zekere stemming maken hier in den Raad voor de afschaffing van het ambu lantisme omdat Amsterdam, de hoofdstad, is voorgegaan. Ik begrijp echter het verband niet met de quaestie, die hier aan de orde is. Bovendien begrijp ik niet hoe de Bond zoo goed is ingelicht over hetgeen binnenskamers in het Amsterdam- sche Colleges van Burgemeester en Wethouders wordt alge handeld. De Bond acht zich, volgens het adres, verplicht op te komen voor de belangen van het onderwijs. Nu durikt mij, dat het gemeentebestuur hiervoor in de eerste plaats heeft op te komen. Daarvoor hebben Burgemeester en Wethouders ook nog de hulp van de Plaatselijke School commissie. Verder staat in het adr es aan het slot, »dat het al te door zichtig is," dat de hoofden van de hoofdenlooze school te Zïirich een droevig beeld geven. Er staat: »en dat moet de Raad doen terugdeinzen voor de afschaffing van het ambulantisme. Wij willen er niet meer van zeggen; het is al te doorzichtig." Met die doorzichtigheid bedoelen zij waarschijnlijk de per soonlijke belangen der hoofden der scholen. Dat zou dus, met andere woorden gezegd zijn, dat de schoolhoofden aandringen op behoud van den bestaanden toestand in hun eigen belang. En nu geloof ik, dat de leden, die de schoolhoofden hier per soonlijk kennen, het met mij eens zullen zijn, dat die heeren veel te hoog staan in de opvatting van hun plicht dan dat zij hun eigen belangen in deze zouden plaatsen boven die van het onderwijs. Ik geloof dat de Bond zich hier den mond voorbijpraat. Nu wordt er wel eens gezegd, dat een onderwijzer eenvoudig niet in zijn werk is te controleeren. Ik ben zoo vrij om dat tegen te spreken. Die controle is wel degelijk mogelijk en zij kan zeer nuttig ook werken. Die controle heeft bovendien een preventieve strekking. Dat wil echter niet zeggen dat zij alles kan voorkomen. Zoo was er in een zeker plaatsje een onder wijzer, die de leerlingen het proefwerk voormaakte en zijn jongens had gedresseerd om hem te waarschuwen wanneer zij het hoofd zagen aankomen. Wat betreft de bevoegdheid tot beoordeeling van den werk kring en de taak van het hoofd komt het mij voor, dat de klasseonderwijzer dat niet beoordeelen kan. Ik beweer, dat een onderwijzer niet kan oordeelen over den werkkring en den omvang van het werk van een hoofd, evenmin als een subalterne-officier dat kan over de werkzaamheden van een hoofdofficier. Meermalen is mij dan ook door plaatsvervangende hoofden medegedeeld, dat zij niet wisten, dat er zooveel nog aan die betrekking vast zat en zij waren blij, wanneer het hoofd weer terug was en zijn eigen werk weer overnam. Nog onlangs vroeg de heer Schilthuizen, plaatsvervangend hoofd 2e klasse No. 1 een tijdelijke leerkracht aan, omdat hij bezwaarlijk als klas onderwijzer daarnaast de functie van waarnemend hoofd kon waarnemen. Nu zegt de heer Sijtsma: is het wel waar, dat er zooveel onderwijzers ziek zijn? Worden zij zoo dikwijls door het fioofd vervangen En hij heeft een staatje voorgelezen, waarop vermeld staat, wanneer er een onderwijzer ziek is geweest, precies volgens datum, uur en klasse. Ik zou dat staatje wel eens willen inzien. Ik weet niet, of ik er zoo maar op kan vertrouwen, en of ik dit staatje niet moet aanvaarden onder beneficie van inventaris. Het wijst er alleen op, dat die onder wijzer er een aardig systeem van spionnage op na houdt. Het doet mij denken aan wat eenige maanden geleden ergens is gebeurd, dat een luitenant aanteekening had gehouden van wat de kapitein of majoor op dat en dat uur had ge daan. Het werd een krijgsraadzaak en de luitenant werd gestraft. Of het nu zoo heel netjes was, wat dien man deed, laat ik in het midden. Nu mag het waar zijn, dat het hoofd bij ziekte niet altijd invalt, in de meeste gevallen is het toch wèl zoo. In geval van eene langdurige ziekte zou het ook niet zijn in het be lang van de school. Vaak is het ook onmogelijk. Wanneer de heeren het jaarverslag 1912 lezen van de school in de Vau- der-WerlF-straat b.v., dan kunnen zij zien, dat vanaf 3 Januari tot. 12 April er ruim 160 verzuimen zijn geweest van het onderwijspersoneel, meermalen gebeurde het, dat 2 of 3 leer krachten tegelijk afwezig waren. Met behulp van een kwee- keling en doordat het hoofd zelf in verschillende klassen werk zaam was werden de bezwaren verbonden aan het tekort, zooveel mogelijk opgeheven. In die 3 maanden waren er 125 schooltijden. Nu zou ik wel eens willen weten, hoe het hoofd al die vacaturen had kunnen vervullen. Zoo was het hoofd der school 3e klasse No. 2 de heer van Wamelen, over Januari en Februari 1911, slechts 4 dagen ambulant. De overige viel hij in wegens ziekte van personeelzes dagen had hij zelf influenza. Aan de jongensschool tweede klasse waren er gedurende het eerste halfjaar van 1914 225' school tijden, terwijl er 721 verzuimen van het personeel waren. Op 5 Juni 1914 waren er 7 leden van het onderwijspersoneel absent. Het hoofd kan nu toch niet voor al die 7 tegelijk invallen. Hoe had de school kunnen doorgaan, wanneer het hoofd niet de beschikking had over verschillende tijdelijke leerkrachten Nu beroepen de heereq Sijtsma en Vergouwen zich op hunne eigen ervaring. Het is evenwel 25 jaar geleden dat de heer Sijtsma onderwijzer was aan een kleine school te St.-Anna Parochie. Men had daar eene school met 3 leer krachten. De heer Vergouwen is, 20 jaar geleden, hoofd ge weest, in Franeker van eene school met 4 leerkrachten. Sedert dien tijd is de toestand aanmerkelijk veranderd, de leerplicht werd ingevoeld. De administratie is sedert dien tijd zeer toegenomen. De heer Sijtsma heeft gezegd in 1913 dat aan de bijzondere school de hoofden niet ambulant zijn. Slechts één was er ambulant de anderen daarentegen niet. Ik moet dit, met de meeste beslistheid, tegenspreken. Het Schoolhoofd Meynen is ambulant; de Lange, Vros, Snijders en Kuypers zijn allen ambulant. De heer de Lange is, in het begin der mobilisatie, verplicht geweest zelf eene klasse waar- te nemen, maar alleen gedurende dien tijd. Toen de toestand weder wat normaal werd heeft hij wel degelijk ondervonden dë nadeelige gevolgen van het niet-ambulant zijn. Mijnheer de Voorzitter. In de laatste jaren is de quaestie van het ambulantisme een soort van modeartikel geworden. Men streeft er naar om het in de verschillende gemeente raden te colporteeren, Maar ik ben het met derr heer Pera eens: wanneer wij een dergelijk besluit namen zouden wij daarmede werkelijk groote schade doen aan het onderwijs. Ik juich het toe, dat de heer Pera onomwonden heeft durven verklaren, dat, wanneer hij schade zou willen doen aan het onderwijs, dat hij dan vóór deze motie zou stemmen. De heer van Gruting heeft gezegd, dat wanneer deze motie wordt verworpen de quaestie over een jaar of 5, 6 wel weder aan de orde zal komen. Ik geloof wel dat dit noodig zal zijn, want, of de motie zal worden aangenomen betwijfel ik. De voorstellers zelf zullen zich daarvan ook wel geen illusie maken. De heer van Gruting heeft zich kwaad gemaakt op de hoofden, die van de onderwijzers zouden hebben gezegd »dat zij zich beschouwen als de modelleurs van de kinderziel, maar hem is ontgaan, dat zij daarmede wilden aangeven de pédanterie van de onderwijzers, die zichzelf noemen »de kun- «stenaars, die de ziel van het kind uitbeelden", die woorden staan dan ook in het desbetreffende stuk, tusschen aanhalings- teekens! De afdeeling van den Bond van Onderwijzers heeft in haar laatste requaest aan den Raad gezegd»op de derde pagina van het advies van de Schoolcommissie staat, dat de hoofden van scholen hun zaak in het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap niet langer veilig achten". De heeren hebben echter een t over het hoofd gezien. Het was hier geen tegen woordige tijd maar verleden tijd waarvan sprake was in het advies van de Schoolcommissie. De Bond heeft aan de School commissie een lesje willen geven in de geschiedenis en nu is het toch wel zeer te betreuren, dat diezelfde Bond onjuist citeert. Het verschil tusschen achten met 2 en met 1 t is aan den Bond ontgaan! Hier wil ik het voor het oogenblik bij laten. Mijn conclusie is om den Raad ten sterkste de aanneming van de motie te ontraden. De Voorzitter. Ik stel voor de vergadering te schorsen tot hedenavond 8 uur, tenzij de heeren van verdere bespreking willen afzien en er tot stemming kan worden overgegaan. Wat willen de heeren? Geroep: Stemmen. De heer Sijtsma. M. d. V. Wanneer ik moet afzien van het woord in verband met het late uur wil ik toch 2 dingen constateeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 15