DONDERDAG 10 MEI 1917. 107 verder het administratief werk aangaat, mag men niet ver geten, dat het hoofd een aanzienlijk bedrag boven een onder wijzerssalaris ontvangt. Waarom zou een hoofd dan niet buiten schooltijd dit werk kunnen doen? Al die administratie, die maar heel weinig met het eigenlijk onderwijs te maken heeft, kan nog bovendien tengevolge hebben dat het hoofd van de school soms, ja zelfs zeer dikwijls, het geven van onderwijs in de praktijk verleert, en daardoor niet meer billijk kan zijn in zijn oordeel tegenover een onderwijzer en de fouten en be zwaren, die een onderwijzer maakt en ondervindt, dikwijls overdrijft. Dat kan al weder een bron van allerlei onaange naamheden worden. Dat veroorzaakt verwijdering tusschen de onderwijzers en de hoofden, terwijl deze verhouding vooreen vruchtbare samenwerking juist vriendschappelijk moet zijn. Nb kom ik op een ander voornaam punt! Burgemeester en Wethouders geven te kennen dat er zoo dikwijls zieke onderwijzers zijn en dan moet het hoofd immers invallen. Wanneer dat waar is, was'heel onze strijd tegen het ambulantisrne eigenlijk een dwaze strijd, want dan zou het hoofd der school al onderwijs geven voor een klasse; dan zouden wij het hoofd niet meer ambulant behoeven te noemen. Maar is dat waar, Mijnheer de Voorzitter? Uit het verslag van een subcommissie van de Plaatselijke Schoolcommissie in Den Haag, dat ook genoemd wordt in het rapport van deze School commissie, blijkt dat men een onderzoek heeft ingesteld naar de waarneming bij ziektegevallen. Ik zal daaruit eens enkele namen en cijfers noemen. De heer van der Jagt had van de 124 schooltijden, dat er een onderwijzer in zeker tijdvak niet aanwezig was, zelf 17-maal voor de klasse gestaan. De heer Looienga, een ander hoofd, van de 260-maal, dat een onderwijzer absent was, zelf maar 26 keer les gegeven. Een zekere heer Keijlholtz ik heb meen ik wel eens een schoolboekje van hem gelezen, waarmede hij het zeker wel druk zal gehad hebben had van de 278-maal, dat er een onderwijzer afwezig was, 15 keer zelf voor de klas gestaan en de overige malen het door com binatie zien te vinden. Dat heeft men in den Haag gedaan. Burgemeester en Wethouders van Leiden hadden ons nu ook wel eens een staatje kunnen geven dat ons op de hoogte zou brengen hoe de toestand hier ter stede is. Hoe is het hier? Komt het hoofd hier geregeld voor de klasse wanneer de onderwijzer absent is? Mijnheer de Voorzitter. Ik heb nu voor mijzelf trachten aangevuld te krijgen hetgeen Burgemeester en Wethouders, om een juist beeld te krijgen, verzuimd hebben. Ik heb voor mij verschillende staatjes, waarin de gegevens van alle scho len zijn neer gelegd. Ik zal, waar ik deze citeer, de namen van de scholen niet opnoemen, op de personen der hoofden komt het niet aan. Het zal voor een juist oordeel geen kwaad kunnen, indien de heeren eens hooreri hoe het met de ver vanging van zieke onderwijzers hier ter stede is gesteld. Ik lees hier voor een opgave van een der 3e klasse scholen hoe bij absentie van personeel in 1916 de klasse(n) werd waargenomen. 7 Januari: De onderw.es in lokaal 6 is ziek. De tijd. onder wijzer in lokaal 1 moet naar 6. Een volontair komt in 1. 8 Januari: Alsvoren. 10 Januari: Alsvoren. 29 Maart: De onderwijzer in 8 is absent. De onderwijzer uit 4 wordt in 8 geplaatst. Deonderw.es in 3 krijgt klasse 4 er bij. 30 Maart: Alsvoren. 4 April: De onderwijzer in 8 is ziek. Den onderwijzer in 10 wordt het onderwijs opgedragen aan de klassen 10 en 8. 5, 6, 7, 8, 10, 11 April: Alsvoren. 12 April: 't Hoofd neemt klasse 8 voor den halven school tijd over. 13 en 14 April: Als 12 April. 15 en 17 April: Als 4 April. 22 Juni: De onderw.es in 2 is ziek. Klasse 7 en 8 worden gecombineerd en opgedragen aan den onderwijzer in 7. De onderw. in 8 moet naar 2. 23 Juni: Een volontair krijgt de leiding van klasse 2. 26, 27 en 28 Juni: De onderwijzer in 7 is absent. De onder wijzer in 8 krijgt 7 er bij. 27, 28 en 29 Juni: De onderwijzer in 6 ziek. Klasse 10 en 9 worden gecombineerd en aan den onderw. in 10 toever trouwd. De onderw. uit 9 moet in 6. 6 Nov.: De onderw. in 7 ziek. De onderw. uit 11 moet in 7. De onderw. in 10 krijgt 11 er bij. 15 Nov.: De onderw. in 9 is absent. De onderw. uit 11 moet in 9. De onderwijzer in 10 krijgt 11 er bij. 16 Nov.: Alsvoren met dit verschil, dat na de pauze 't H. d. S. klasse 9 neemt. 17 en 18 Nov.: Als bij 15 Nov. 30 Nov.: Onderw. in 11 absent. Onderw. uit 6 in 11. Onderw.es uit 2 in 6. Volontair in 2. Wanneer ik goed geteld heb, werden van de 60 schooltijden waarop een onderwijzer afwezig was, door het schoolhoofd maar 572 schooltijden waargenomen. Dit is dus ongeveer als de gevallen die ik zooeven van den Haag heb genoemd. Ik heb er, zoo ik zeide, nog meer van deze staatjes. Ik heb die inlichtingen, die de onderwijzers natuurlijk gemakkelijk kunnen geven, gekregen op eene wijze, die wellicht aanleiding zou kunnen geven tot onaangenaamheden wanneer men wist wie ze gaf. Ik zal ze daarom den Wethouder niet ter inzage geven. Belangstellende Raadsleden wil ik ze gaarne laten zien. Uit deze inlichtingen blijkt dan, dat Burgemeester en Wet houders niet kunnen zeggen: het hoofd der school moet zoo dikwijls voor de klas. Dat gebeurt niet in den Haag en ook niet in Leiden. Wanneer Burgemeester en Wethouders deze zaak eens nader willen onderzoeken, dan zullen zij zien dat ik gelijk heb. Ik kan mij ook wel begrijpen, dat dit niet gebeurt. Hier bestaat toch de gewoonte, dat jonge onder wijzeressen), wanneer zij voor het examen geslaagd zijn, onmiddellijk eene plaats op eene school krijgen, als volontair waarvoor f. 100.toelage wordt gegeven. Zoo iemand blijft dan meestal in Leiden hangen in de hoop te eeniger tijd eene plaats te zullen krijgen aan een der scholen, leder hoofd heeft een of meer volontairs te zijner beschikking. Is er nu een onderwijzer ziek, en blijft die absent, dan valt de volontair in. Heeft het hoofd er zelf geen, dan stuurt hij een boodschap of belt een collega per telefoon even op en deze staat den volontair af. Waar de toestand hier zoo is, zal de afschaffing van het ambulantisrne derhalve hier ook niet tengevolge hebben, dat wij direct zullen moeten overgaan tot het aanstellen van reserve-onderwijzers; wel zal men daar entegen in den regel kunnen profiteeren van de beste leer kracht die nu als reserve bewaard blijft tot het alleruiterste geval: het hoofd zelf. Burgemeester en Wethouders hebben ons bang willen maken door te zeggen, dat er dan niet alleen reserve-onderwijzers moeten worden aangesteld, maar dat er noodgedrongen ook schoolirispecteurs zouden moeten worden benoemd. Zij ver geten daarbij evenwel, dat, waar men zulke inspecteurs heeft aangesteld, dit het geval is op plaatsen, waar de hoofden ambulant zijn. Die ambtenaren hebben dan ook een geheel anderen werkkring. Zij zijn er niet om op te treden als het hoofd der school les moet geven in eene klasse. Ik ben er trouwens van overtuigd, dat, wanneer vandaag onze motie zal worden aangenomen, Burgemeester en Wethouders er niet aan zullen denken over te gaan tot het benoemen van zoodanigen inspecteur. Het financieel gevolg van het aannemen van onze motie zal dus zijn, dat wij met 14 leerkrachten minder zullen kunnen volstaan. Wanneer wij nu aannemen, dat een onderwijzer met hoofdacte als hij zijn maximum bereikt heeft f 1525.ver dient het duurt wel wat lang, Mijnheer van Hamel, maar dat kan ik niet helpen, ik moet deze dingen toch zeggen. De heer van Hamel. De Burgemeester vraagt mij hoe laat het al is. De heer Sijtsmadan komen wij tot een bedrag van f 24000.Die som zouden wij dan kunnen uitsparen. En dat be- teekent toch nog al wat. Men moet wel bedenken, dat we nog niet lang geleden een voorstel hebben aangenomen, waardoor de uitgaven voor het onderwijs met f 55000.zijn gestegen. Burgemeester en Wethouders hebben toen gezegd, nadat een amendement werd ingediend, dat de gemeente eene meerdere uitgave zou kosten van f 7000.weet wat gij doet. Indien dit amendement wordt aangenomen, zullen Burgemeester en Wethouders overwegen de beraadslaging te schorsen, want het is zeer de vraag of men tot die hoogere uitgave wel zal kunnen overgaan. Nu zou ik zeggen, waar wij hier een poging wagen en ik heb getracht duidelijk te maken dat het niet ten nadeele van het onderwijs is om in dezen tijd f 24.000,uit te sparen, moet men dat met beide handen aangrijpen. Ik eindig dus met een woord van warme aanbeveling voor onze motie. Dat durf ik om mijn betoog samen te vatten op tweeërlei grond te doen. In de eerste plaats omdat het ge halte, de aard en de kwaliteit van het onderwijs er beter door zal worden. De heer Vergouwen zal hetgeen ik omtrent dit punt al in het midden heb gebracht in zijn kwaliteit als oud-schoolhoofd zeker nog wel aanvullen. In de tweede plaats beteekent het een financieel voordeel van ruim twintig duizend gulden voor onze gemeente, hetgeen in deze tijden niet te onderschatten is. Ik zal dus eindigen met den wensch dat de Raad straks onze motie zal aannemen. (De heer Briët komt ter vergadering). De heer Vergouwen. M. d. V. De heer Sijtsma heeft het mij zoo gemakkelijk gemaakt, dat ik met enkele woorden kan volstaan. Ik heb geen dik dossier bij mij, omdat ik er op rekende, dat de heer Sijtsma dat wel bij zich zou hebben en omdat de heer Sijtsma er op rekende, dat ik den prak- tischen kant van de zaak zou toelichten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 11