DONDERDAG 26 APRIL 1917.
77
In art. 31 van de instructie wordt gezegd, dat het verzoek
om ontslag 14 dagen van te voren moet worden gedaan. Dat
is dus absoluut geen wederkeerige verplichting; het is alleen
een verplichting van den agent van politie. Dat is ook heel
natuurlijk. Het moet niet mogelijk zijn, dat op een goeden
dag een agent van politie zegt: Hier is mijn pak terug, ik
schei eruit, en dat hij dan toch eervol ontslag zou krijgen.
Omgekeerd geldt dat natuurlijk heel anders. Men zal nooit
een agent van politie zeggen, dat hij binnen 14 dagen den
dienst uit moet. Dat zijn dingen, die gewoonlijk lang loopende
zijn. Men begrijpt, dat wanneer er reden is om iemand te
ontslaan, zeker wel een termijn van 14 dagen en langer zal
worden in acht genomen.
Om een beeld te geven van de »historia morbi" zou ik het
volgende willen mededeelen.
Ik zal niet zeggen, dat het gedrag van Verlind niet goed
was. Hij was ook vroeger zeer weinig ziek.
Het spijt mij eigenlijk, dat ik hier sommige dingen moet
zeggen, die den man en de vereeniging misschien minder
aangenaam zullen zijn, maar dat is niet mijn schuld. Misschien
zal hetgeen ik zal zeggen, menschen, die den man in dienst
hadden willen riemen om hem bij zijn pensioen wat te laten
verdienen, wel huiverig maken om dat te doen, maar ik wil
geen barbaar schijnen en precies aangeven hoe het verloop
van het geval geweest is.
Op 1 September 1915 is Verlind benoemd tot agent van
politie eerste klasse. Van 14 November 1915 tot 8 December
1915 was hij ziek. Daarna is hij ziek geweest van 20 Decem
ber 1915 tot 2 Maart 1916 en daarna van 17 April 1916 tot
den datum van zijn ontslag, 15 December 1916. Hij is dus
agent van politie le klasse geweest van 1 September 1915 tot
15 December 1916, dat is dus een jaar en 31/2 maand en
daarvan heeft hij in werkelijkheid nog geen 4*/2 maand dienst
gedaan. Toen hij op 17 April weer ziek geworden was, zei
Dr. de Vries van »Rhijngeest", dat er niet veel idee meer op
was, dat de man weer in dienst zou kunnen komen. Men
begrijpt, dat als iemand niet meer geschikt is voor den dienst,
ik hem zijn ontslag moet geven, als het kan eervol. Jk moet
dan echter zeker zijn, dat hij werkelijk ongeschikt is, en
daarom heb ik hem, buiten de pensioenskeuring om, laten
keuren door twee geneesheeren. Op 17 Juni 1916 zijn de
doctoren Webers en Timmermans uitgenoodigd om Verlind
te keuren en op 22 Juni hebben zij gerapporteerd, dat hij
ongeschikt was
Op 5 Juli 1916 is den agent medegedeeld, naar aanleiding
van dit resultaat, dat hij zou worden gekeurd voor het pen
sioen. Tevens is hem gevraagd, of hij zelf een dokter wilde
aanwijzen. De zaak zat zoo. Ik had hem medegedeeld, dat hij
zijn ontslag moest nemen en toen had hij gezegd, dat hij
zoo gezond was als iets, maar dat hij, als hij zijn uniform
aan had en dienst moest doen, buitengewoon zenuwachtig
werd. Wat hem scheelde, wist hij niet.'Ik heb gezegd, dat
hij dan niet in dienst kon blijven, -maar om hem de volle
maat te geveh heb ik hem nog voor het pensioen laten keu
ren. Het kon wel eens zijn, dat een andere geneesheer een
andere meening was toegedaan en dan zou hij inmiddels ont
slagen zijn, en niet in aanmerking komen tot het krijgen
van pensioen. De keuring voor het pensioen geschiedde dus
ter wille van den man.
Maar die zaak van het pensioenfonds is blijven traineeren,
zooals dat wel meer gebeurt. Ik behoef wel niet te vermelden'
wanneer doktoren zijn aangesteld en wanneer er rapport is
uitgebracht.
13 November 1916 hebben wij van het Departement van
Financiën bericht ontvangen, dat de geneeskundigen verklaard
hadden, dat aan Verlind bij ontslag pensioen zou worden
toegekend. 22 November is aan Verlind deze inededeeling
overgebracht, dat hij door de doctoren voor den dienst was
afgekeurd en hij pensioen zou krijgen. Verlind liet niets van
zich hooren. Toen is hem 27 November aangezegd, dat hij
ontslag moest aanvragen. Dit weigerde hij te doen, waar
schijnlijk omdat het hem best beviel om geen dienst te doen
en toch zijn tractement te ontvangen. Ik maak dit tenminste op
uit het schrijven van den Inspecteur van Politie Du val, dat
als volgt luidt:
»Ter voldoening aan Uwe opdracht om den agent van politie
J. Verlind aan te zeggen, zijn ontslag uit den politie-dienst aan
te vragen omdat hij voor dien dienst is afgekeurd, heb ik de
eer UEdele beleefd te rapporteeren, dat genoemde agent mij
in tegenwoordigheid van den adjunct-inspecteur de Bock heeft
verklaard zelf geen ontslag uit den politie-dienst te willen
aanvragen, omdat hij daartegen bezwaar had.
Op mijne vraag, waarom hij daartegen bezwaar had, ant
woordde hij, »dat hij daarom geen reden wenschte op te geven."
Dit onderhoud tusschen genoemden agent en mij had plaats
op Maandag 27 November j I. des middags omstreeks 3 uur
10 minuten."
Omdat Verlind weigerde zijn ontslag te nemen heeft de Com
missaris van Politie daarop voorgesteld hem eervol ontslag te
geven. Op 1 December heeft de Commissaris dit voorgesteld.
Het ontslag zou dan ingaan 15 December. Ik heb dit ontslag toen
een paar dagen onder mij gehouden, omdat het mij dubieus
was of hier geen reden was het ontslag niet-eervol te ver-
leenen. ik vond het schandelijk op deze wijze door Verlind
behandeld te worden na wat ik voor hem had gedaan. Ik ben
er evenwel niet toe overgegaan, omdat er in onze wetgeving
ongelukkigerwijze geen 3 soorten van ontslag zijn. Men kent
slechts een eervol en een niet-eervol ontslag. Wanneer men
had eervol, gewoon en niet-eervol ontslag, dan zou ik hem
gewoon ontslag hebben gegeven. Ik wilde hem evenwel zijn
pensioen niet onthouden, dat door een niet-eervol ontslag
op losse schroeven zou zijn komen te staan. Hij heeft zijn
ontslag zoodoende een paar dagen later (op 7 December)
ontvangen.
Dit heeft hem evenwel niet verrast. Van Juli af heeft hij
zijne maatregelen kunnen nemen. Ik heb dit mededeeld om
eens te laten zien, hoe men de meest menschelijke behande
ling bekladden kan.
Zooals ik gezegd heb, ik geloof dat de motie hier niet thuis
behoort. Bovendien is de motie, die door dat lichaam is aan
genomen, ons maar toegestuurd ter kennisname.
De heeren hebben de motie waarschijnlijk al gelezen, en
als zij willen, kunnen zij haar nog eens krijgen, maar ik stel
voor, haar thans voor kennisgeving aan te nemen.
Wordt dienovereenkomstig besloten.
7°. Verzoek van de afdeeling Leiden van de Nederl. Maat
schappij tot Bevordering der Geneeskunst om het raads
besluit inzake de verstrekking van goedkoope melk in te
trekken en te vervangen door een besluit, waarbij de beoor
deeling wordt overgelaten aan den geneesheer van den patient.
Dit verzoek luidt als volgt:
Leiden 18 April 1917.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen het Bestuur
der Afdeeling Leiden van de Nederlandsche Maatschappij tot
Bevordering der Geneeskunst,
dat in de Algemeene vergadering der Afdeeling gehouden
op Zaterdag 24 April 11. door alle leden bezwaren zijn geuit
tegen het spoedeischende voorstel betreffende de verstrekking
van melk aan on- en minvermogende kinderen beneden
twaalf jaren, aangenomen in de Raadsvergadering van Donder
dag 29 Maart 1.1.
De regeling vervat in bovengenoemd voorstel brengt mede
een controle van geneesheeren over geneesheeren, welke door
de leden der Afdeeling niet wenschelijk wordt geacht, terwijl
bovendien niet voorzien wordt in de behoefte aan melk voor
zieke kinderen welke te huis worden verpleegd.
De leden der Afdeeling, zich stellende op hetzelfde stand
punt reeds vroeger in deze zaak door hen ingenomen, ineen
schrijven aan Burgemeester en Wethouders den 19 Dec. '16
uiteengezet, kunnen zich alleen vereenigen met een regeling
waarbij aan de geneeskundigen enkel en alleen de genees
kundige zijde van dit vraagstuk ter beoordeeling wordt opge
dragen, d.w.z. of de patient(e) in questie melk noodig heeft of
niet, welke beoordeeling dan ook aan alle geneeskundigen
gelijkelijk dient te worden opgedragen.
De vraag of zij voor verstrekking van goedkoope melk in
aanmerking komen, zal door van Gemeente wege aan te wijzen
personen, niet geneeskundigen, moeten worden beantwoord.
In de praktijk is reeds gebleken, dat een controle van het
finantieel draagvermogen der patiënten, opgedragen aan de
geneesheeren, de goede verhouding tusschen patient en ge
neesheer en dus de goede geneeskundige verzorging be
nadeelt.
Reden waarom Adressante beleefd verzoekt het daarheen
te willen leiden, dat
lste Het spoedeischend besluit voornoemd worde inge
trokken.
2de. Een nieuwe regeling worde getroffen waarin met
bovengenoemde bezwaren rekening worde gehouden.
Het Bestuur voornoemd
A. van Rhijn, Voorzitter.
M. D. Horst, le Secr.
De Voorzitter. Dat adres geeft mij aanleiding tot de vol
gende opmerkingen.
Indertijd werd door Uw Raad een regeling aangenomen tot
verstrekking van goedkoope melk aan kinderen en zieken,
aan de laatsten op advies van hun geneesheer. Toen deze
regeling eenigen tijd had gewerkt, bleek zij tot groot mis
bruik aanleiding te geven. De heeren kunnen bijzonderheden
daaromtrent vinden in het ingekomen stuk No. 13 van dit
jaar. Zoo stegen de uitgaven van ƒ407.48 in Februari tot
ƒ2118.44 in November 1916. Bij onderzoek bleek, dat de
.medici er al zeer gemakkelijk toe overgingen, aan hun pa-