76
DONDERDAG 26 APRIL 1917.
7°. Idem als voren ten geleide van de Koninklijk goed
gekeurde verordening van 18 Januari 1917, tot wijziging van
die, regelende de heffing van belastingen voor het gebruik
van het Openbaar Slachthuis.
8°. Dispositie van Gèdep. Staten ten geleide van de goed
gekeurde raadsbesluiten tot verkoop van eenige gedeelten van
den berm langs den Haarlemmertrekvaartweg aan de gemeente
Noordwijkerhout, aan L. van der Horst en in het openbaar;
tot verkoop van een gedeelte van dien berm aan de heeren
Homan en Faase; tot ingebruikgeving van een 2-tal strookjes
grond bij de school in de Duyvenbodestraat aan de heeren
W. van der Laan en H. Lautenbach; tot bestendiging van
de pacht van het recht van den weg- en watertol tegenover
den Rijnsburgschen vliet bü het Leidsche hek aan de Wed.
G. J. Ciggaar; tot ingebruikgeving van een gedeelte van den
door demping van de Burchtgracht verkregen grond aan het
H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis; tot verhooging van
eenige posten der begrootingen, dienst 19161917, waarvan
de raming te laag is gebleken en tot toevoeging van eenige
nieuwe posten en tot beschikbaarstelling van gelden voor de
kosten van demping der Burchtgracht.
9°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van het goed
gekeurd raadsbesluit tot wijziging der begrooting, dienst 1917,
iii verband met de belegging van een gedeelte der opbrengst
van de krachtens raadsbesluit van 1 Februari j.l. aangegane
geldleening.
Worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van J. de Groot ter bekoming in eigendom van
een gedeelte berm van den Haarlemmertrekvaartweg vóór het
perceel Sectie C No. 113.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
2°. Adres van de Duurtecommissie uit de Leidsche Arbeiders
beweging, houdende mededeeling van een motie in zake de
distributie van brandstoffen en petroleum, de wijze van uit
reiking der bons voor goedkoope brandstoffen, de beschikbaar
stelling van sajet, garen, band, enz. en van rabatbons voor
schoenreparatie, de verstrekking van kinderkleeding, de be
schikbaarstelling van warme middagmalen en den opkoop en
de rantsoeneering van peulvruchten.
De Voorzitter. Dergelijke requesten komen bijna iedere
Raadzitting in, en behandelen steeds dezelfde punten. Ik wil
wel in het kort, om de heeren in te lichten, hierover iets zeggen.
Ik wil er dan op wijzen, dat officiëele maximumprijzen
voor brandstoffen (behoudens dan van turf) niet bestaan.
Door het Kolendistributiebureau zijn zekere prijzen voor steen
kolen en anthraciet aangegeven, bij overschrijding waarvan
de betrokken handelaar van distributie kan worden uitgesloten.
Dat is ook wel enkele malen voorgekomen, als na onderzoek een
klacht juist bleek te zijn. Deze prijzen zijn echter geen maxi
mumprijzen in den eigenlijken zin van het woord, en bij
overschrijding daarvan kan dus geen strafvervolging inge
volge de Distributiewet-1916 worden ingesteld. Zooals de
heeren weten, is voor brandstoffen, en ook voor petroleum,
reeds een andere distributieregeling in voorbereiding.
Wat de prijzen van garen en band betreft, merk ik op,
dat door twee leden van de Voedingsmiddelencommissie (waar
van één tevens lid der Duurtecommissie) hieromtrent een
onderzoek wordt ingesteld. De resultaten daarvan zijn, voor
zoover mij bekend is, nog niet aan den Commissie medegedeeld.
Wat betreft sajet is in beginsel besloten tot verkoop van
wege de gemeente. De fabrikanten echter, die daarbij even
tueel zullen medewerken, meenen dat er van regeeringswege
plannen bestaan om tot distributie van sajet over te gaan.
Hierover is eenige malen aan de Regeering geschreven, doch
antwoord werd niet ontvangen. De Minister heeft inmid
dels in de Eerste Kamer medegedeeld, dat Regeeringsmaat-
regelen ten aanzien van sajet eerlang mogen worden tegemoet
gezien.
Voor goedkoop leder voor schoenreparatie zal ook door de
Regeering worden gezorgd, dat hebben de heeren zeker ook
onlangs in de dagbladen gelezen.
Warme middagmalen worden reeds sedert eenigen tijd in
Leiden verstrekt, terwijl in vele gemeenten dit óf niet ge
schiedt, óf de plannen nog in voorbereiding zijn, zooals in
Amsterdam.
Wat de kleeding betreft, deze zaak is in de vorige raads
vergadering al behandeld.
De regeling van de verstrekking van melk aan zieke kin
deren tot 12 jaar, is reeds lang tot stand gekomen.
Alle peulvruchten van den vrijen handel zijn in bezit
genomen door het rijk. Inbezitname door de gemeente had
geen zin, omdat de in beslag genomen hoeveelheden toch van
het rantsoen van K.G. per maand en per hoofd zouden zijn
afgetrokken.
De overgroote meerderheid van de in het adres genoemde
punten is dus reeds óf uitgevoerd óf in bewerking.
Ik stel U derhalve voor dit adres ter visie te leggen in de
Leeskamer. Dan hebben de heeren de gelegenheid om na te
gaan of zij wellicht uit dit adres een voorstel zouden willen
for muieeren.
Wordt besloten het adres ter visie te leggen in de Leeskamer.
3°. Verzoek van den Senaat der Rijks-Universiteit om aan
de Rijn- en Schiekade weder den naam te geven van «Stu-
dentenpad".
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders.
4°. Verzoek van J. A. Goldenberg e. a. om de perceelen in
de Prinses Wilhelminastraat aan de gasleiding aan te sluiten.
Wordt gesteld in handen van Commissarissen der Licht
fabrieken ter afdoening.
5°. Verzoek van de vereeniging «Vakschool voor Meisjes
voor Leiden en omstreken" om toekenning van een subsidie.
Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders.
6°. Motie van de Vereeniging van Bezoldigde agenten van
politie «Door Eendracht Saamgebracht", in zake het ver
leend eervol ontslag aan den agent van politie J. Verlind.
Deze motie luidt als volgt:
Aan den Raad der gemeente Leiden
Motie!
De Vereeniging van Bezoldigde Agenten van Politie «Door
Eendracht Saamgebracht" te Leiden, Konkl: Goedgek: in
hare vergadering d.d. 4 April 1917 in 't gebouw Hoogl. Kerk-
graeht, No. 40a, bijeen:
Gehoord de besprekingen van het oud lid, thans donateur,
Jan Verlind, waarbij Verlind zich beklaagd en den hulp van
genoemde vereeniging inroept omrede dat hij op den llen
December 1916 een officieele aanzegging heeft ontvangen dat
hij wegens ziekelijke ongeschiktheid op den 15en December
1916, met recht op pensioen eervol uit den politiedienst is
ontslagen en dat hem zelf bij ambtsinstructie de verplichting
was opgelegd om bij opzegging van zijn functie den termijn
van 14 dagen in acht te nemen, wat als arbeidsvoorwaarde
kan worden beschouwd, zoo dat den termijn aan hem gedaan
9 dagen te kort is waar door hij dan ook 9 dagen financieel
wordt benadeeld. Overwegende dat arbeider en arbeidgever
in deze gelijke verplichtingen hebben en dat aan Verlind als
donateur onzer Vereeniging, volgens onze statuten hulpmoet
worden verleend.
Besluit met algemeene stemmen, dat de Vereeniging voor
noemd zich met deze motie tot den Raad der gemeente Leiden
zal wenden
dat zij betreurt dat door deze wijze van het aanzeggen van
ontslag aan Jan Verlind de arbeidsvoorwaarde niet zijn na
gekomen en waardoor Verlind over een termijn van 9 dagen
financieel is benadeeld en het arbeidscontract is verbroken;
dat het volgens haar inziens een punt van recht en billijk
heid is, daar waar den opzeggingstermijn 14 dagen is, den
termijn van opzegging daaraan.behoort gelijk te zijn;
verzoekt den Raad alsnog hierin eene beslissing te willen
nemen dat Jan Verlind de hierdoor geleden schade vergoed
krijgt en besluit deze motie te zenden aan den Raad en gaat
over tot de orde van den dag.
Namens de Vereen: voornoemd
Het Bestuur
K. Bruinsma, Voorzitter.
R. Posthumus, le Secretaris.
Leiden April 1917.
De Voorzitter. Zooals de heeren weten is dit niet eene
zaak, die den Raad aangaat, maar die slechts den Burge
meester betreft. Volgens de Gemeentewet toch heeft de Bur
gemeester het recht om politiedienaren aan te stellen of te
ontslaan op voordracht van den Commissaris. Deze zaak be
hoort dus eigenlijk in den Raad niet thuis. Ik heb er evenwel
prijs op gesteld deze zaak te bespreken, opdat men niet zou
gaan denken: wat is de Burgemeester een barbaar, om dien
man op zoo korten termijn te ontslaan.
Ik zal daarom mededeelen, hoe deze zaak zich heeft toe
gedragen. Ik behoef zeker wel niet te zeggen, dat de beschouwing
in het adres omtrent de arbeidsvoorwaarden in het geheel
niet opgaat.