73 N°. 101. Leiden, 2 Mei 1917 In verband met den aankoop van het perceel Breestraat No. 101 en de daarmede gepaard gaande vergrooting van zijn zaak, wenscht W. M. Jongbloed, eigenaar van het hoek huis Breestraat 99 Korte Pieterskerk-Choorsteeg, de beide aan de gemeente toebehoorende terreinstrookjes, kad. bekend Sectie G nis 1219 en 1220, groot resp. 10 en 111 M.2, die tegen de achterzijde van de beide perceelen aan de Breestraat grenzen, aan te koopen, teneinde aldus een samenhangend geheel te verkrijgen. Deze beide strookjes, die krachtens raadsbesluit van 30 Augustus 1855 in gebruik zijn gegeven aan de eigenaren van de kadastrale perceelen Sectie G 375 en 386, d. z. de twee perceelen, die thans eigendom van adressant zijn, zijn van elkander gescheiden door een muur en hebben elk een uitgang in de aan de gemeente toebehoo rende Penshalpoort. Adressant is nu van plan de zich op de terreintjes bevindende opstallen af te breken en ééne deur naar de Penshalpoort te sluiten, zoodat in den vervolge slechts één uitgang naar die poort blijft bestaan. Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat de gemeente geen belang heeft bij het behoud van den eigendom der strookjes en dat er dus alle aanleiding bestaat, om tot den verkoop van dien sedert jaren bij de bewoners der aangrenzende huizen in gebruik zijnden grond te besluiten. üok de prijs van 5.per M2., welken adressant genegen is voor het terreintje, groot 26 M.2, te betalen, komt ons met. de commissie voldoende voor. Thans toch ontvangt de gemeente voor het gebruik van den grond jaarlijks slechts ƒ2.60 in totaal. Op grond van een en ander geven wij U in overweging te besluiten de perceelen kad. bekend Sectie G nos. 219 en 220, gx-oot resp. 10 en 16 M.2, te verkooperi aan W. M. Jongbloed alhier voor den prijs van ƒ5.per M2. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden 7 November 1916. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren. Voor noodzakelijke uitbreiding mijner zaak heb ik perceel Breestraat 101 Sectie G No. 375 aangekocht. Om nu aan de achterzijde met beide Huizen verbinding te krijgen, zou de scheidingsmuur weg moeten, en van zelf de verkregen ruimte een verfraaing moeten ondergaat), beleefd neemt daarom ondergeteekende de vrijheid, den raad te verzoeken hem de plaatsjes (eigendom der gemeente) ge merkt Sectie G 1219 groot 10 c.a. en F 1220 groot 16 c.a. welke bijgevoegde teekening laten zien, te willen verkoopen. Vertrouwende op Uwe welwillende medewerking verblijft met verschuldigde Hoogachting Uwe dienstwilligge dienaar W. M. Jongbloed. N°. 102. Leiden, 2 Mei 1917. In nevensgaand adres richt de Senaat der Rijksuniversiteit alhier tot U het verzoek om, ter wille van de traditiën van Stad en Hoogeschool den naam »Rijn- en Schiekade' weder te vervangen door den ouden naam »Studentenpad". Volgens het ter zake door den Archivaris uitgebracht rap port is het onbekend, wanneer de naam »Studentenpad" het eerst is gebruikt voor de tegenwoordige Rijn- en Schiekade. Waarschijnlijk houdt volgens hem de" naam verband met de Maliebaan; een der 19e eeuwsche schrijvers vermeldt, dat de studenten, die bij het paille maillespel bij groepen uit vielen, wanneer het hun beurt was om uit te vallen, onder wijl een wandeling maakten langs het Studentenpad. Later, toen de Maliebaan verdween, verdween ook bij de bevolking het begrip aan eenig verband met de Maliebaan, doch de naam Studentenpad bleet als die van een pad, waarlangs de studenten dikwijls hun wandeling maakten, gelijk ook deze naam in den volksmorrd nog tot in het einde der 19e eeuw gegeven werd aan het Utrechtsche jaagpad. Uierbij werd niet zoozeer gedacht aan de onschuldige wandelingetjes van de jongelui, die van de buitenlucht wilden genieten, doch aan de heertjes, die de weinig bezochte buitenlaantjes uitkozen voor hunne galante avonturen met de Leidsche jonge meisjes. Aan het pad buiten de oude Witte poort bevonden zich dan ook een paar theetuintjes,'die een geliefde toevlucht waren voor de minnekozende jeugd. Tot zoover de door den Archivaris verstrekte inlichtingen. Met de Commissie van Fabricage komt het oris voor, dat er geen voldoende aanleiding is, om de Rijn- en Schiekade weder te herdoopen. De naam »Rijn- en Schiekade", die reeds bestond vóórdat dit stadsgedeelte van Zoeterwoude naar Leiden overging, heeft sedert 20 jaren burgerrecht verkregen, zoodat er overwegende redenen aanwezig zouden moeten zijn, de Archivaris zegt het terecht, om hierin thans weder ver andering te brengen. En dit nu lijkt ons, gelet op den inhoud van het rapport van den Archivaris, geenszins het geval te zijn. Wij kunnen mitsdien tot ons leedwezen geen vrijheid vinden LT te adviseeren tot de gevraagde naamsverandering te be sluiten en geven Uwe Vergadering derhalve in overweging niet op het verzoek van den Senaat der Rijksuniversiteit alhier in te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der Gemeerpe Leiden geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Senaat der Rijksuniversiteit te Leiden: dat in zijn midden de wenschelijkheid is bepleit om den naam van het Studentenpad, zijnde waarschijnlijk de eenige straatnaam te Leiden, welke rechtstreeks terugwijst naar de historie onzer Universiteit, in eer te doen herstellen; dat de Senaat zich met dezen werisch gaarne heeft ver- eenigd en dien tot den zijnen maakt; dat tegen verwezenlijking van dien wensch te minder be zwaren worden verwacht, omdat de tegenwoordige naam van Rijn- en Schiekade wel door niemand fraai zal worden gevonden; redenen waarom de Senaat zich veroorlooft, Uw College te verzoeken, om, ter wille van de traditiën van Stad en Hooge school, den naam »Rijn- en Schiekade" weder te vervangen door den ouden naam »Studentenpad". Hetwelk doende enz. De Senaat der Rijksuniversiteit C. van Vollenhoven, Rector. Leiden, 29 Maart 1917. G. Kai.ff, Secretaris. N°. 103. Leiden, 3 Mei 1917. In zijn ter visie liggend rapport vestigt de Gemeente-Ont vanger er de aandacht op, dat het aantal ambtenaren op zijn kantoor niet meer voldoende is, om de voorkomende werk zaamheden naar behooren te verrichten. Niettegenstaande de groote vermeerdering van werkzaam heden in de laatste jaren, welke vermeerdering z.i. in hoofd zaak moet worden toegeschreven aan de stijging van het aantal aangeslagenen in de plaatselijke directe belasting, het steeds grooter worden van het ter betaling aangeboden aantal man daten, de toeneming van het aantal leerlingen aan de ver schillende inrichtingen van onderwijs en van de aan die in richtingen verbonden leerkrachten, de uitbreiding van het aan tal recognitiën, alsmede de meerdere administratie van het penningenstelsel in verband met de uitbreiding van de vee markt, onderging het aan het kantoor verbonden personeel, bestaande uit een boekhouder-kassier, een le en een 2e ambte naar, geerie verandering. Deze toestand kan volgens den Ontvanger niet langer bestendigd blijven en dit te minder, nu tengevolge van de ongesteldheid van den len ambtenaar, die blijkens genees kundige ver klaring vooreerst zijne werkzaamheden nog niet zal kunnen hervatten, de beide andere reeds met werkzaam heden overladen ambtenaren verplicht zijn de betrekking van hun collega grootendeels waar te nemen. Bij voortduring van den thans bestaanden toestand, zoo schrijft de Ontvanger zelfs, kan stagnatie in de werkzaamheden niet uitblijven. Op grond van een en ander stelt hij daarom voor tot aan stelling van eon 3en ambtenaar op zijn kantoor over te gaan en de desbetreffende verordening in dien zin te wijzigen, dat de 3e ambtenaar een jaarwedde zal genieten van ten minste ƒ500 en ten hoogste ƒ800 met eene verhooging van ƒ100 telkens na 3 jaren dienst als zoodanig. Aangezien echter in de tegenwoordige tijdsomstandigheden geen geschikte kracht op een aanvangssalaris van ƒ500 te krijgen is, stelt hij tevens voor den thans te benoemen persoon dadelijk het maximum salaris van ƒ800 toe te kermen. Aan den dringenden wensch van den Gemeente-Ontvanger, om tot vermeerdering van het aan zijn kantoor verbonden per soneel over te gaan, moet naar ons oordeel in het belang van den dienst worden gevolg gegeven. De voorgestelde salaris- regeling ontmoet, waar de 2e ambtenaar een salaris van 600—ƒ900 's jaars geniet, bij ons College evenmin bedenking, terwijl wij de meening van den Ontvanger, dat met het oog op den werkkring van den nieuwen titularis thans geen ge- o

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 24