66 DONDERDAG 29 MAART 1917. mans en Hoogenboom respectievelijk 11, 10 en 2 stemmen, terwijl 2 biljetten in blanco waren. Bij tweede vrije stemming verkrijgen de heeren Hartevelt, Botermans en Hoogenboom respectievelijk 11, 10 en 1 stem, terwijl 3 biljetten in blanco waren. Bij herstemming tusschen de heeren Hartevelt en Boter mans, aan welke.herstemming beide heeren geen deel nemen, wordt benoemd de heer Hartevelt met 12 stemmen; de heer Botermans verkreeg 10 stemmen, terwijl 1 biljet van on waarde was. De Voorzitter. Bij deze gelegenheid zou ik gaarne even uitgemaakt willen zien het principe, dat bij een kleine ver gissing. zooals hier, waar één stem is uitgebracht op den heer A. Hartevelt, waarbij echter overtuigend blijkt dat een bepaald persoon is bedoeld, een dergelijk biljet toch geldig is. De quaestie is op het oogerrblik niet van belang, maarzij zou zich een volgende maal ook bij een belangrijke stemming kunnen voordoen. Hebben de heeren hiertegen geen bezwaar, dan is aldus besloten. Er zijn dus 12 stemmen uitgebracht op den heer Hartevelt en 10 op den heer Botermans, zoodat benoemd is de heer Hartevelt. Neem de heer Hartevelt deze benoeming aan? De heer Hartevelt. M. d. V. In de gegeven omstandigheden meen ik gebruik te moeten maken van het recht van beraad. Ik gevoel niet veel voor deze benoeming,'maar ik zal er nog eens 24 uur over denken. II. Benoeming van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie lng. St. No. 65.) De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Misschen willen de heeren spreken, dus de heeren van het stembureau kunnen zich naar hunne plaats begeven. Dan is aan de orde de motie, die ik zoo even voorgelezen heb. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou tegen deze motie een bezwaar in het midden willen brengen, n.l. dat een dergelijke motie naar mijn meening alleen op haar plaats zou zijn, wanneer wij hier met een voordracht te maken hadden, waaraan de Raad gebonden is. Dan zou de zaak er zoo voor staan, dat elke stem, die op een ander uitgebracht werd, van onwaarde zou zijnen dan is het meer voorgekomen en er zit dan ook niets anders op dat men zoo'n voordracht renvoyeert in de hoop, dat er menschen op zullen gebracht wor den, die wel in den smaak van den Raad vallen. Maar dat is, voor zoover ik mij herinneren kan, nog nooit gebeurd met een aanbeveling, waaraan de Raad niet gebonden is, zoodat hij dan benoemen kan, wien hij wil. En er is nog desteminder reden voor terugzending, waar de Schoolcom missie precies weet, wat er gaande is, welke wenschen ge uit zijn, en dus, als zij gewild had, daarmede rekening had kunnen houden. Men wil hier dus een aanbeveling terug zenden, wat nog nooit gebeurd is, maar wat ook absoluut onnoodig is. Meent de Raad, dat hij iemand buiten de aan beveling om moet benoemen, dan is hij daarin volkomen vrij, dat is meer gebeurd. Wat de motie zelf betreft, komt het mij voor, dat het ge- wenscht is, dat de heeren Fokker en Sijtsma duidelijker uit drukken wat zij bedoelen. De motie is zóó objectief, dat ieder een kan zeggen: daarmede vereenig ik mij. Waarom druk ken de voorstellers niet precies uit, wat zij willen, n.l. dat in dit geval een lid van de Sociaal Democratische Arbeiders partij moet aanbevolen worden? Er zijn toch nog andere politieke partijen, die niet in de Schoolcommissie vertegen woordigd zijn; als ik mij niet vergis, telt zij geen enkel lid, dat tot de christelijk-historische richting behoort. Waarom zeggen de heeren Fokker en Sijtsma niet precies, waar het op staat, n.l. dat zij verlangen dat aanbevolen zal worden iemand, die tot de Sociaal Democratische Arbeiders partij behoort Maar ik wil nog eens met nadruk zeggen, dat ik het ten eenenmale verkeerd acht en ik hoop, dat de Raad het hiermede eens zal zijn dat men een aanbeveling terug zendt. De Raad heeft ten volle het recht, om een ander te benoemen dan een van degenen, die door de Schoolcommissie worden aanbevolen. De heer Briët. M. d. V. Ik heb de motie nog niet heel goed gehoord. De Voorzitter. Dan zal ik haar nog even voorlezen: »De Gemeenteraad, van oordeel, dat ook in de Plaatselijke Schoolcommissie evenredige vertegenwoordiging van de verschillende politieke richtingen gewenscht is, besluit: de aanbeveling voor de vervulling van de vacature Carpentier Alting aan de Plaatselijke Schoolcommissie terug te zenden, met verzoek deze in overeenstemming met dezen wensch van den Raad te herzien, en gaat over tot de orde van den dag" De heer Briët. M. d. V. Ik zou tegen deze motie een nieuw bezwaar willen opperen en wel, dat de Plaatselijke Schoolcommissie niet moet zijn samengesteld uit vertegen woordigers van de verschillende politieke partijen, maar dat bij de samenstelling van die Commissie rekening moet worden gehouden met de verschillende levensbeschouwingen, die er bestaan. Ik acht het verkeerd, dat men bij de benoeming van leden voor die Commissie rekening houdt met de ver schillende politieke partijen. Persoonlijk voel ik er ook veel voor om in die Commissie iemand zitting te laten nemen, die behoort tot de Sociaal Democraten. Ik spreek hier met opzet niet van de Sociaal Democratische »Partij", omdat ik daarmede niet bedoel een persoon, die behoort tot die politieke partij, maar iemand die behoort tot de Sociaal-Democratische geestesrichting, als zoodanig dus heeft een andere levens- béschouwing dan de andere vrijzinnigen en degenen, die aaji de rechterzijde behooren. Er is herhaaldelijk gestreden om leden van de rechterzijde in die Commissie te doen opnemen en daarom gevoel ik er ook veel voor om de rechten van de minderheid in deze te erkennen. Op die gronden, kan ik niet medegaan met de motie van den heer Fokker. Het is beter, dat men deze quaestie tot een volgende vergadering aanhoudt. Ik gevoel ook veel voor het bezwaar van den heer van der Lip dat het niet aangaat om een aanbeveling terug te zenden. Wanneer echter blijkt, dat er hier in den Raad stemmen opgaan, die het wenschelijk achten dat een Sociaal Democraat in de Plaatselijke Schoolcommissie zitting zal nemen, meen ik hetzelfde als de heer Fokker met zijn motie wil bereiken te verkrijgen indien men deze zaak aanhoudt tot een volgende vergadering. Ik ben het eens met den heer Fokker dat de Raadsleden vooraf eens moeten over leggen wie zij het meest geschikt achten om in die Commissie zitting te nemen en ik acht het verkeerd wanneer men nu maar in den wilde gaat stemmen op een persoon, die ons toevallig in de gedachte komt. De Voorzitter. Dan moet U met een voorstel komen, want dit is heel anders dan de motie van den heer Fokker wil. De heer Fokker. M. d. V. Het zal den Raad niet ver wonderen, en ik hoop dat de heer van der Lip niet boos zal zijn, wanneer ik zeg, dat ik den heer Briët met veel meer genoegen heb aangehoord dan den geachten Wethouder. Mij dunkt, dat de heer Briët een veel breeder standpunt inneemt en dat zijn rede een veel verzoenender strekking heeft dan hetgeen de heer van der Lip heeft gezegd. Wat heeft de heer van der Lip gedaan? De heer van der Lip heeft zich met een zekeren wellust op formeele bezwaren geworpen. Hij heeft gezegd: »De Raad heeft nog nooit een aanbeveling terug gezonden en waarom zou hij het dan nu wel doen Dat een voordracht teruggestuurd wordt, kan hij zich nog begrijpen, maar dat men een aanbeveling terugzendt is »noch nicht dagewesen". Ik ben het niet eens met den heer van der Lip. Wanneer men een aanbeveling op een beleefde wijze terugstuurt, heeft men kans dat men een andere aanbeveling krijgt en uit andere personen een keuze kan doen, maar degeen die een voordracht terugkrijgt en op hetzelfde standpunt blijft staan, zal na een tijdje dezelfde voordracht terugzenden en dan moet men wel een keuze doen uit de voorgedragenen, wanneer de andere partij niet mede wil werken. Daarom lijkt het mij in het algemeen genomen verstandiger indien men een aan beveling terugstuurt dan een voordracht. De heer van der Lip zegt: »De Raad kan benoemen wie hij wil en wanneer de aanbevolen personen niet in den smaak van de leden vallen kan hij andere leden aanwijzen." Maar daar gaat het hier niet om. De quaestie is hier of de heeren die men ons aanbeveelt in den smaak van den Raad vallen. Ik meen integendeel dat dit wel het geval is en mocht er later een andere vacature in die Commissie komen dan zal ik zeer zeker met genoegen op een van die heeren mijn stem uitbrengen. De heer van der Lip zegt verder: »De Schoolcommissie wist wat er gaande was en welke wenschen door adressanten waren geuit. Daarmede had zij dus, indien zij wilde, rekening kunnen houden." Maar de quaestie is hier heel anders! De Schoolcommissie wist niet hoe de Raad stond tegenover het verzoek van reque- stranten. Dat weten wij op het oogenblik zelf nog niet eens. Dat zal uit de stemming moeten blijken. Wanneer dus straks de Raad zich heeft uitgesproken weet de Commissie wien, dat wil zeggen, in welke richting zij moet aanbevelen. Wil zij met den wensch van den Raad (zooals die in den geest

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 4