Ch, van Spall, Dir.
41
No. 66. Leiden, 20 Maart 1917.
In Uwe Vergadering van 31 October 1912 (Ingek. Stukken
No. 234) werd aan de Leidsche Duinwater Maatschappij ver
gunning verleend tot het leveren van duinwater op niet
grooteren afstand dan van 250 M., gemeten uit de 2e hoofd
buis in den Morschweg, den Lagen Morschweg, den Rijks
straatweg, den Leiderweg en de Zandlaan, onder de gemeente
Oegstgeest.
Ten behoeve van eene richtige en gelijke exploitatie ver
zoekt de maatschappij nu, haar eene dergelijke vergunning
ook te verleenen voor perceelen, gelegen nabij de le hoofd
buis, aangelegd vanaf Katwijk via Valkenburg, Voorschoten
en Zoeterwoude, in aansluiting aan de kanalisatie in onze
gemeente.
Zooals uit de ter visie liggende stukken blijkt, bestaat de
gevraagde vergunning reeds voor de in de onmiddellijke
nabijheid der le hoofdbuis gelegen perceelen, met uitzondering
van het gedeelte tusschen de Haagsche Schouw en de Vink,
waarvoor, vermoedelijk door eene vergissing, feitelijk geen
officieele vergunning bestaat.
Tegen inwilliging van het verzoek bestaat noch bij de
Commissie van Fabricage, noch bij den Commissaris der
gemeente bij de Leidsche Duinwatermaatschappij bezwaar,
terwijl ook de Gezondheidscommissie verklaard heeft daartegen
geen bedenking te hebben. Groote vermeerdering van water
verbruik zal er trouwens niet het gevolg van zijn.
In overleg met ons College heeft de maatschappij haar aan
vankelijk adres van 3 November j.l. ingetrokken en het hier
achter afgedrukte verzoek ingediend, aangezien het ons rationeel
voorkwam de oostelijke grens te doen samenvallen met de
bestaande grens op 250 M. bewesten de tweede hoofdbuis;
een paar niet groote en weinig bevolkte stukken zullen dien
tengevolge ook binnen het verzorgingsgebied der maatschappij
worden getrokken.
Op grond van een en ander en onder verwijzing naar de
bij de stukken gevoegde teekening, waarop de uitbreiding
van het verzorgingsgebied in de kleuren der verschillende
gemeenten is gearceerd, geven wij U mitsdien in overwe
ging de bij adres van 20 December 1916 gevraagde vergun
ning aan de Leidsche Duinwater-Maatschappij te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Leidsche
Duinwater Maatschappij, gevestigd te Leiden:
dat op haar verzoek bij Uw Raadsbesluit van 31 October
'1912 goedkeuring is verleend tot het volgende:
„dat het water wordt geleverd op niet grooteren afstand dan
„250 M. uit de 2e hoofdbuis" (aangelegd door de gemeenten
Katwijk, Rijnsburg en Oegstgeest);
dat requestrante, met het oog op eene richtige exploitatie,
meer en meer behoefte gevoelt ook eene vergunning van
ongeveer gelijke strekking te bekomen voor de perceelen
nabij de le hoofdbuis;
dat zij, voor zoover het de perceelen ten Westen van laatst
genoemde hoofdbuis betreft, de grens van 250 M. ook hier
gaarne op zag toegepast, terwijl zij de Oostelijke grens zou
willen laten samenvallen met de bestaande grens op 250 M.
bewesten de 2e hoofdbuis.
Redenen waarom requestrante, ingevolge Art. 12 der Con
cessie Uwen Raad eerbiedig verzoekt haar de goedkeuring te
willen verleenen voor het leveren van water aan de perceelen
gelegen 250 M. ten Westen van de le hoofdbuis (aangelegd
vanaf Katwijk via Valkenburg, Voorschoten en Zoeterwoude)
en ten Oosten tot aan de door Uwen Raad reeds toegestane
grens op 250 M. ten Westen der 2e hoofdbuis.
't Welk doende enz.
De Leidsche Duinwater Maatschappij.
Leiden, den 20en December '1916.
N°. 67. Leiden, 20 Maart 1917.
In nevensgaand adres verzoekt de Duurtecommissie uit de
Leidsche Arbeidersbeweging, bestaande uit: de Leidsche
Bestuurdersbond, de afdeeling Leiden der S. D. A. P. en de
Coöperatie Vooruit, om op het voetspoor van de gemeente
Amersfoort aan H. M. de Koningin toestemming te vragen
tot het invoeren van een leveusmiddelenbelasting naar het
systeem der Verdedigingsbelasting II, teneinde op die wijze
de middelen te vinden, om de zoo noodige voorziening van
schoeisel, kleeding enz. ten uitvoer te brengen.
Ofschoon wij al dadelijk begrepen, dat het verzoek van
adressante op onjuiste inlichtingen moest berusten, aangezien
de bedoelde toestemming zonder wijziging der gemeentewet
onmogelijk door H. M. de Koningin zou kunnen worden ver
leend, hebben wij ons toch, teneinde de juiste toedracht der
zaak te vernemen, tot het gemeentebestuur van Amersfoort
gewend.
Uit het ontvangen antwoord bleek oris, dat Burgemeester
en Wethouders dier gemeente voornemens waren, ingevolge
machtiging van den Raad, aan H. M. de Koningin het verzoek
te richten, het daarheen te leiden, dat aan de gemeentebesturen
het recht werd verleend, een levensmiddelen-belasting te
heffen op den voet van de »Verdedigings-belasting II". Van
het vragen van toestemming om eene dergelijke belasting in
te voeren was dus geen sprake, doch slechts op het bevorderen
van eene wijziging der Gemeentewet werd bij H. M. de Koningin
aangedrongen.
Kennisneming der door Burgemeester en Wethouders bij
hun antwoord overgelegde bijlagen toonde ons tevens aan,
dat ook ten opzichte van de bedoeling van de eventueele
invoering dezer belasting de Duurtecommissie in dwaling ver
keerde. Adressante schijnt te meenen, dat de gemeente Amers
foort de opbrengst der belasting wil doen strekken ter
bestrijding van de kosten, verbonden aan eene gemeentelijke
voorziening in de behoefte aan schoeisel, kleeding, garen,
sajet enz., doch volgens het door Burgemeester en Wethouders
van Amersfoort aan den Gemeenteraad aldaar gedane voorstel
is het alleen hunne bedoeling, dat uit die opbrengst de kosten,
voor de gemeente uit de Distributiewet 1916 voortvloeiende,
zullen worden bestreden en derhalve niet de kosten, die met
de verstrekking van de genoemde artikelen, welke niet onder
de Distributiewet zijn gebracht, gepaard zouden gaan.
Omtrent het in het adres geopperde denkbeeld, om van
gemeentewege te voorzien in de behoefte aan schoeisel, klee
ding, garen, sajet enz., is door ons het gevoelen ingewonnen
van de Voedingsmiddelen-commissie alhier.
Blijkens haar rapport deelt de commissie tot op zekere
hoogte wel de in het adres uitgesproken meening, dat voor
ziening in de behoefte aan die artikelen dringend noodig
is, doch is zij, althans hare meerderheid, zoozeer overtuigd
van de enorme kosten en moeilijkheden, die verbonden zijn
aan eene verstrekking van kleeding en schoeisel aan hen,
die zelf niet of onvoldoende in hunne behoefte daaraan kun
nen voorzien, dat zij niet zou durven adviseeren om tot eene
gemeentelijke verstrekking van kleeding en schoeisel over
te gaan.
Intusschen meent de commissie, dat door de gemeente
eenigermate aan de wenschen van adressanle zou kunnen
worden tegemoet gekomen, indien de verstrekking van klee
ding en schoeisel werd beperkt tot de schoolgaande kinderen
van on- of minvermogende gezinnen. Daardoor zouden niet
alleen die kinderen zelf zijn gebaat, maar op die wijze zou
ook het huishoudbudget der ouders worden ontlast.
De door de commissie in overweging gegeven verstrekking
van kleeding en schoeisel aan schoolgaande kinderen zou
h. i. op dg eenvoudigste en minst kostbare wijze kunnen
geschieden, indien de medewerking kon worden verkregen
van een op dit of soortgelijk gebied reeds werkzame vereeni-
ging. Indien een dergelij-ke vereeniging zich met de uitvoe
ring wilde belasten, zouden de onkosten ook niet uitsluitend
ten laste van de gemeente behoeven te komen, omdat eene
zoodanige vereeniging ook van particulieren gelden voor het
beoogde doel zou kunnen verzamelen. De bemoeiing der ge
meente zou zich dan kunnen bepalen tot het verleenen van
eene subsidie.
Ons College is met de Voedingsmiddelen-commissie van
oordeel, dat van eene gemeentelijke verstrekking van kleeding
en schoeisel aan hen, die zelf niet of onvoldoende in hunne
behoefte daaraan kunnen voorzien, geen sprake kan zijn.
Alleen al op grond van de hooge kosten moet daarvan, nu
die artikelen niet onder de Distributiewet 1916 zijn gebracht,
worden afgezien.
Tot het rechtstreeks van gemeentewege verstrekken van
kleeding en schoeisel aan schoolgaande kinderen van on- en
minvermogenden zouden wij U evenmin als de Voedings
middelen-commissie willen adviseeren.
En wat eindelijk betreft het door die commissie opgewor
pen denkbeeld, om ten behoeve van eene dergelijke verstrek
king van gemeentewege eene subsidie te geven aan eene
vereeniging, die zich verstrekking van kleeding en schoeisel
aan schoolgaande kinderen ten doei stelt, dit denkbeeld kan
o. i. het best door Uwe Vergadering onder oogen worden
gezien, indien eene zoodanige vereeniging een verzoek om
subsidie tot U mocht richten.
Op grond van een en ander geven wij U derhalve thans
slechts in overweging afwijzend op het verzoek der Duurte
commissie te beschikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.