40
stelsel zeker voor verbetering vatbaar achten, mits daarbij de
wettelijk gestelde eischen onverzwakt gehandhaafd blijven.
Nadat besprekingen van onze commissie in algemeene
trekken geleid hadden tot een voorloopige overeenstemming
omtrent de wijze waarop de aanslagen van sociëteiten in het
algemeen in overeenstemming te brengen zouden zijn met
het voor andere vergunningslokalen geldende schattings
stelsel, hebben wij, echter tevergeefs, getracht, toegang te krijgen
tot Minerva. Zoowel wat den inslag, als wat de huurwaarde
der lokalen aangaat, waren wij dus hoofdzakelijk op infor-
matiën aangewezen.
Wat den inslag aangaat, was er door een later onjuist
gebleken toevoeging van den schatter eenige twijfel gerezen.
Om deze opgelost te krijgen, heeft de commissie zich tot
den heer Inspecteur der Directe Belastingen gewend, die ons
welwillend een gedetailleerde opgaaf verstrekte. De sommee
ring van de afzonderlijke inslagen voerde weer tot het cijfer
van 1942 liter, zooals ook door den schatter was aangenomen.
De tweede factor, de huurwaarde buiten verband met den
omzet, waaromtrent, zooals 'boven gezegd is, onze Commissie
reeds voorloopig haar gedachten had laten gaan, is daarna
tot een onderwerp van bespreking gemaakt in een gecombi
neerde vergadering met de deskundigen voor de schattingen
de herschatting, en den deskundige voor het Rijk. Reeds
dadelijk bleek, dat allen het er over eens waren, dat voor
deze kategorie van vergunningslokalen een vaste schattings-
wijze dringend noodig was, en na korte bespreking werd
daaromtrent volledige overeenstemming verkregen. Het schat
ten van slechts die ruimte, welke in meer beperkten zin
voor de eigenlijke uitoefening van het vergunningsrecht dient,
leidt niet tot een gewenscht, billijk resultaat. Algemeen werd
geacht, dat de beste aansluiting aan het bestaande stelsel
verkregen werd, door in deze gevallen te beginnen met een
schatting der huurwaarde van het geheele gebouw (waarvoor
dan trouwens ook de vergunning is verleend), waarnh een
vast percentage hiervan voor de berekening van het recht in
rekening dient te worden gebracht. Met het zoodoende ver
kregen cijfer voor de huurwaarde, gecombineerd met den be
kenden inslag in liters, is dan het vergunningsrecht te be
palen volgens dezelfde tabel of formule, die ook voor de tap
en slijtvergunningen geldt. Eenparig werd het cijfer van 20
ten honderd voor dit percentage bet meest ralioneele geacht.
Gaan wij thans over tot het speciale geval van de Socië
teit Minerva. De huurwaarde van het gansche gebouw stellen
wij op 5000.—, tot welk cijfer ook de bovengenoemde des
kundigen in hun advies hieromtrent aan onze Commissie
kwamen. Met den grondslag van 20 ten honderd volgt hieruit
een huurbedrag van 1000.—, dat voor het vergunningsrecht
in rekening dient te worden gebracht. In verband verder
met den omzet van 1942 liters geeft dit volgens de bekende
formule een huurwaarde in den zin der wet van f 1260.
waaruit voortvloeit een vergunningsrecht tot een bedrag van
f 325.Het bedrag van 225.waartegen reclamante in
verzet kwam, komt ons derhalve eerder te laag dan te
hoog voor.
Onze Commissie moet den Raad derhalve adviseeren, de
beide in hare handen gestelde reclames af te wijzen.
Aan den Gemeenteraad. H. J. Zwiers.
F. van Romburgh.
A. Tepe.
N°. 62. Leiden, 14 Maart 1917.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij over te leggen
begrootingsregelingen, dienst 1916 en dienst 1917, strek
kende tot verhooging van eenige posten, welke te laag waren
geraamd, en tot toevoeging van nieuwe posten, betreffende
ontvangsten, welke nog niet in de begrooting waren opge
nomen.
Wij geven U in overweging tot vaststelling van deze be
grotingswijzigingen te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden.
N°. 63. Leiden, 14 Maart 1917.
Nu de opbrengst der geldleening groot nominaal ƒ800000.
krachtens besluit van Uwe Vergadering dd. 1 Februari j.l.
aangegaan, weldra in haar geheel zal zijn ontvangen, doch
de loopende wissels wegens opgenomen kasgeld eerst gelei
delijk, naar gelang van de vervaltijden, daaruit worden be
taald, zullen de niet direct benoodigde leeningsgelden gedu
rende eenigen tijd tegen behoorlijk onderpand kunnen worden
belegd.
In verband daarmede zal echter de post volgn. 238 der
gemeentebegrooting voor 1917 «Tijdelijke belegging van kas
geld" welke voor Memorie werd uitgetrokken, moeten worden
verhoogd.
Wij stellen U te dien einde voor dezen post op in ronde
som 800000.uit te trekkendientengevolge zal ook de
post volgn 64 «Terugontvangst van tijdelijk belegd kasgeld"
met gelijk bedrag moeten worden verhoogd.
Verder zal voor de betaling van de kosten aan het sluiten
dezer leening verbonden, eèn bedrag van 3487.50 moeten
worden uitgetrokken op den, mede voor «Memorie" geraamden
post volgn. 236 «Kosten van het sluiten van geldleeningen";
deze kosten worden gewoonlijk uit de buitengewone mid
delen bestreden.
De op een en ander betrekking hebbende begrootings-
regeling wordt U hierbij ter vaststelling aangeboden.
Ten opzichte van de rentebetaling voor deze leening zal
U te zijner tijd een voorstel tot wijziging van de begrooting
bereiken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 64. Leiden, 16 Maart 1917.
Volgens het bepaalde bij de verordening, regelende, o. a.,
den bijstand aan de hoofden dei' O. L. scholen te verleenen,
wordt het hoofd der openbare Jongensschool 2e klasse alhier
bijgestaan door één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd en
ten minste acht en ten hoogste vijftien onderwijzers(essen).
Tot het personeel dezer 9 klassige-school, samen vormende
16 afdeelingen, behooren thans, behalve het plaatsvervangend
hoofd, 13 vaste leerkrachten, terwijl nog in ééne vacature
van vast onderwijzer, ontstaan door het overlijden van den
heer H. Th. van Urk, zal moeten worden voorzien.
Buiten het vaste personeel is nog eene onderwijzeres tijdelijk
als zoodanig aan deze school werkzaam.
Nu deze haar ontslag heeft gevraagd en, blijkens de ge
schiedenis der laatste jaren, de kans, dat het aantal klassen
zal worden verminderd, zeer gering is, acht het Hoofd der
school het in het belang van het onderwijs, dat in hare plaats
eene vaste onderwijzeres wordt aangesteld.
Voor de benoeming van deze onderwijzeres bieden wij U
thans de volgende voordracht aan, welke is opgemaakt in
overleg met den Anondissements-Schoolopziener, na inge
wonnen bericht van het Hoofd der school.
1°. Mej. A. A. M. VAN PARREEREN, onderwijzeres aan de
O. L. school der 4e klasse, N. 2, te Leiden
2°. Mej. E. J. O. SCHOONDERGANG, onderwijzeres aan de
L. school der 3e klasse, N. 8, te Leiden;
3°. Mej. M. J. A. WEIJERS, onderwijzeres aan deO. L. school
der 3e klasse, N. 8, te Leiden.
Onder mededeeling, dat de desbetreffende stukken in de
Leeskamer ter inzage liggen, verzoeken wij U thans tot eene
benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 65. Leiden, den 19en Maart 1917.
Ter vervulling van de vacature in onze Commissie ontstaan
door het vertrek van den Heer Mr. J. H. Carpentier Alting,
heeft zij in haar vergadering van den 15en Maart j. 1. besloten,
Uw Raad de volgende aanbeveling aan te bieden:
1. Dr. J. HUIZINGA,
2. Dr. P. J. ENK.
De Plaatselijke Schoolcommissie,
J. Hoogenraad, Voorzitter.
H. C. van der Heijde, Secretaris.
Aan den Raad der gemeente Leiden.