GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
35
raeEKOXEN STUKKEN.
N°. 49. Leiden, 21 Februari 1917.
Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van Mr. Pb. B.
Libourel bestaat noch bij Commissarissen der Gemeentelijke
Bank van Leening, noch bij ons College bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan
Mr. Ph. B. Libourel, op zijn verzoek, eervol ontslag te verlee-
nen als Commissaris der Gemeentelijke Bank van Leening,
onder dankbetuiging voor de vele en belangrijke diensten
door hem in die betrekking aan de gemeente bewezen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen
Mr. Ph. B. Libourel, notaris te Delft
dat hij zich in verband met zijn vertrek uit Leiden genoopt
ziet ontslag te vragen als Commissaris der Gemeentelijke
Bank van Leening te Leiden.
't Welk doende enz.
Libourel.
Delft, 26 Januari 1917.
N°. 50. Leiden, 21 Februari 1917.
Onder overlegging van nevensgaand verzoek van Mej. J. A.
Overduin, om eervol ontslag uit hare betrekking van onder
wijzeres in de handwerken aan de openbare lagere school
der 3e klasse, No. 1, alhier, en onder mededeeling. dat tegen
inwilliging daarvan bij ons College geen bezwaar bestaat,
geven wij U in overweging aan Mej. J. A. Overduin, op haar
verzoek, eervol ontslag uit. hare hierbovengenoemde betrek
king te verleenen en dat ontslag te doen ingaan op 15 Februari
1917.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 10 Februari 1917.
Ondergeteekende, onderwijzeres in de Nuttige Handwerken
aan de O. L. School 3e kl. no. 1, tevens tijdelijk onderwijze
res aan de O. L. School 3e kl. no. 3, neemt bij dezen beleefd
de vrijheid U eervol ontslag te vragen uit de eerstgenoemde
betrekking met ingang van 15 Februari 1917.
De onderwijzeres,
J. A. Overduin.
Aan den Raad der Gemeente Leiden,
te Leiden.
51. Leiden, 22 Februari 1917.
In overleg met de Directie van de Stedelijke Lichtfabrieken
zijn ook door de Noord-Zuid-Hollandsche Tramwegmaatschappij
verschillende maatregelen getroffen, om het verbruik van
electrische energie zooveel mogelijk te beperken.
Een dier maatregelen bestaat hierin, dat onder voorloopige
goedkeuring van ons College, vanaf heden de dienstregeling
der stadslijn met het oog op den kolennood aldus is gewij
zigd, dat het aantal ritten per dag slechts 145 in elke rich
ting zal bedragen.
Ingevolge art. 25 der voorwaarden, waaronder aan de
maatschappij vergunning is verleend tot het hebben en
exploiteeren van een tramverbinding met bovengrondsche
electrische beweegkracht, mag het aantal ritten per dag in
één richting niet minder bedragen dan 155.
Uwe Vergadering zal echter met ons College van oordeel
zijn, dat er in de gegeven omstandigheden alleszins reden
is, om tijdelijk afwijking van deze bepaling toe te staan.
Wij geveri U mitsdien in overweging goed te keuren, dat
in afwijking van het bepaalde in art. 25 der concessie het
aantal ritten per dag in één richting tijdelijk tot wederop-
zeggens slechts 145 bedraagt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 52. Leiden, 22 Februari 1917.
Aangezien ons College zich met den inhoud van nevensgaand
schrijven van Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van
Gas en Electriciteit geheel kan vereenigen, geven wij Uwe
Vergadering in overweging goed te keurendat aan het
Elektriciteitsbedrijf der gemeenten Alphen, Oudshoorn en
Aarlanderveen voor ditmaal eene tegemoetkoming op het door
die gemeenten ingevolge contract voor het door Leiden ge
leverde vermogen verschuldigde wordt verleend, onder bepaling,
dat het bedrag dezer tegemoetkoming nader door Commis
sarissen naar billijkheid zal worden vastgesteld.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 3 Februari 4917.
Bij Raadsbesluit van 12 Maart 1914 werd aangenomen een
voorstel tot het aangaan van eene overeenkomst (zie Ing.
Stuk van dat jaar No. 52), met de gemeenten Alphen, Ouds
hoorn en Aarlanderveen, betreffende de levering van stroom.
Het tarief dier stroomlevering is neergelegd in art. 8 dezer
overeenkomst.
Volgens dit tarief betalen de bedoelde gemeenten voor het
vermogen per jaar eene vaste som, afhankelijk van de hoogst
opgetreden belasting in dat jaar. Nu verkeert bovengenoemd
Electriciteitsbedrijf in een stadium van snelle ontwikkeling,
zoodat het benoodigd vermogen snel toeneemt. In het begin
van 1916 was het vermogen n.l. 62 K.W. tegen 108,5 K.W.
aan het einde van dit jaar.
Deze groote toename over 1916 is echter mede een gevolg
van de omstandigheid, dat even vóór het einde van 1916 een
groot bedrijf is aangesloten. Door deze aansluiting zijn niet
alleen de belangen van Alphen, doch ook die van de Stede
lijke Electriciteitsfabriek zeer gebaat. Toch zoude het Elec
triciteitsbedrijf in Alphen hierdoor een grooten schadepost
hebben, want voor de weinige dagen, die de nieuw aange
sloten fabriek in 1916 stroom van Alphen heeft betrokken,
zoude Alphen aan Leiden krachtens contract een bedrag aan
vermogen moeten betalen, berekend voor het geheele jaar.
Wij geven U daarom in overweging, den Raad voor te
stellen goed te keuren, dat in verband met het bovenstaande
ditmaal aan het Electriciteitsbedrijf der gemeenten Alphen,
Oudshoorn en Aarlanderveen eene tegemoetkoming op het
volgens contract verschuldigde wordt verleend, onder bepa
ling dat het bedrag dezer tegemoetkoming nader door ons
naar billijkheid zal worden vastgesteld.
Commissarissen der Stedelijke Fabrieken
van Gas en Electriciteit,
J. A. Bots, Voorzitter.
J. Draayer, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 53. Leiden, 22 Februari 1917.
Tegen art. 1 der in Uwe Vergadering van 23 November
j.l. vastgestelde verordening tot wijziging der verordening
van 17 December 1914 (Gem.Blad no. 32), houdende regle
ment op het beheer en bestuur der Stedelijke Fabrieken van
Gas en Electriciteit, te Leiden, is bij Gedeputeerde Staten
bezwaar gerezen, in zooverre daarbij is voorgeschreven, dat
bij ontstentenis of verhindering van den Voorzitter gedurende
een tijd van ten hoogste 30 dagen deze vervangen wordt
door het lid der commissie, dat het oudste in diensttijd is.
Deze bepaling achten Gedeputeerde Staten in strijd met
art. 54, laatste lid der Gemeentewet, ingevolge welk artikel
altijd de Burgemeester of een der Wethouders voorzitter is
van eene commissie van bijstand.
In ons College heerscht omtrent deze strijdvraag geen een
stemmigheid.
De minderheid is met Commissarissen der Stedelijke Licht
fabrieken en op de gronden, in hun hierachter afgedrukt
schrijven nader uiteengezet, van oordeel, dat de vastgestelde
bepaling geenszins in strijd is met art. 54 der Gemeentewet,
doch juist strekt om de wet te doen naleven en uit een
praktisch oogpunt zeer gewenscht is.
De meerderheid van ons College meent zich daarentegen
aan de zijde van Gedeputeerde Staten te moeten scharen.
Indien toch de commissie van beheer over de lichtfabrieken
beschouwd wordt als een commissie, bedoeld in art. 54,2e lid
der Gemeentewet, dan is het h. i. aan geen twijfel onder
hevig, dat altijd de voorzitter of een lid van het dagelijksch
bestuur der gemeente als voorzitter der commissie moet
optreden. De bewoordingen van het 3e lid van art. 54 laten
naar haar gevoelen geen andere uitlegging toe.