DONDERDAG 1
FEBRUARI 1917.
41
den eigenaar van dien bouwgrond te veel in de bebouwing
van dat perceel zou benadeelen. In de Raadsvergadering waarin
dat werd behandeld, heb ik dit weerlegd door er op te wijzen,
dat de breedte die dat perceel overigens heeft, voldoende
ruimte overlaat om daar, evenals op het overige deel van de
Oegstgeesterlaan, de bebouwing op denzelfden afstand als
daar, zijnde 7.50 M. van de straatrooilijn, terug te houden.
Ik sta nog op hetzelfde standpunt, dus ben eene andere
meening toegedaan dan Burgemeester en Wethouders. Nu
zeggen Burgemeester en Wethouders in hun praeadvies, dat
zij ten aanzien mijner motie gestuit zijn op eene onverwachte
moeilijkheid, die noch door mij noch door den Wethouder
was voorzien, n.l. deze, dat art. 4 van de verordening op den
aanleg van straten en wegen slechts bepaalt, dat bij den
aanleg van straten en wegen door den Gemeenteraad rooi
lijnen en waar noodig voorgevellijnen worden vastgesteld. Ik
erken, dat ik, wat de wettelijke bevoegdheid betreit, in mijn
motie dus een verkeerde basis heb gekozen en dat, waar het
vaststellen van voorgevellijnen door den Raad slechts kan
geschieden bij den aanleg van straten en wegen, deze bevoegd
heid niet geldt voor straten, welke reeds bestaan. Voor het
oogenblik kan er derhalve ingevolge deze verordening niets
worden gedaan. Mijne motie kan derhalve geen effect sorteeren
en ik zie mij dan ook, op grond van de redactie van het
genoemd art. 4, genoodzaakt haar in te trekken.
Dit zou ik echter willen opmerken. AI kan mijne motie
thans geen effect sorteeren wat betreft de gewraakte bebouwing
langs de Oegstgeesterlaan, toch heeft zij den grond gelegd
voor het inzicht dat de verordening op den aanleg van straten
en wegen op dit punt niet goed en niet volledig is, omdat
zij aan den Raad niet de bevoegdheid geeft om in alle gevallen
waar dit noodig mocht worden geoordeeld, de gevellijnen
vast te stellen. De motie had dan verder ook dit effect, dat
door Burgemeester en Wethouders aan de Commissie voor
de Strafverordeningen werd verzocht eene verordening te ont
werpen, die in deze leemte voorziet, waaraan door die Commissie
blijkens de onder het ingekomen stuk No. 10 van 1917 gedane
voorstellen, is voldaan.
\'oor zoover ik die stukken verder heb kunnen bestudeeren
is mij gebleken, dat van verschillende zijden, o.a. ook door
den i)irecteur van Gemeentewerken is gevoeld en erkend, dat
men niet alleen moet spreken van het. terughouden van de
voorgevellijnen, maar dat, zooals ik in de toelichting bij mijne
motie aangaf, ook het terughouden van zijgevellijnen bij
bebouwing op de hoeken van straten of wegen regeling behoeft.
Voorts heeft men de wenschelijkheid ingezien om een onder
scheid te maken in de verordening tusschen het woord rooi
lijnmet welk woord wordt bedoeld de lijn, waarin de gevels
behooren te staan en het begrip straatgrenslijnwaarmede dan
bedoeld wordt de lijnen, waarbinnen de straat zich bevindt,
zoodat er op dit punt geen verwarring meer kan bestaan gelijk
tot nu toe het geval is geweest.
De Voorzitter. Dus U trekt Uwe motie in.
De heer Hoogenboom. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. Waar de motie dóór den beer Hoogenboom
is ingetrokken, is hiermede dit punt afgedaan en kunnen wij
overgaan tot volgnr. 10.
X. Verordening tot wijziging van de Verordening van 12
October 1905 (Gemeenteblad N°. 25) op het Bouwen en
Sloopen.
(Zie Ing. St. No. 10.)
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artikelen 1 en II worden zonder beraadslaging of hoofde
lijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over art. 111 luidende:
Artikel 111.
Na artikel 2 worde ingevoegd vier nieuwe artikelen, lui
dende
Artikel 2 bis.
«Voorzoover niet uitdrukkelijk anders is bepaald, valt de
rooilijn samen met de straat- of weggrenslijn.
Onder straat- of weggrenslijn wordt verstaan de begrenzing
van straat ol weg in de richting van de lengte-as, zooals die
begrenzing op het uitbreidingsplan is vastgelegd of in werke
lijkheid reeds bestaat."
Artikel 2 ter.
«De rooilijn wordt door of vanwege Burgemeester en Wet
houders op het terrein aangewezen."
Artikel 2 quater.
«Indien de rooilijn niet met de straat- of weggrenslijn samen
valt, moet het terrein tusschen deze beide lijnen als stoep
of voortuin worden aangelegd en in goeden staat, ter beoor
deeling van Burgemeester en Wethouders, worden onderhouden.
Tuinhuisjes of andere kleine opstallen mogen daarop worden
geplaatst met schriftelijke vergunning van Burgemeester en
Wethouders."
Artikel 2 quinquies.
«Burgemeester en Wethouders kunnen van het verbod,
genoemd in artikel 2, vrijstelling verleenen, behoudens het
bepaalde in artikel 2 quater.
In geval van verleende vrijstelling volgens het eerste lid
van dit artikel, moet het terrein tusschen de rooilijn en het
gebouw, de uitbreiding daarvan of het vernieuwde gebouw
als stoep of voortuin worden aangelegd en in goedèn staat
ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders worden
onderhouden.
Met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wet
houders kan het in het tweede lid van dit artikel bedoelde
terrein op andere wijze als open terrein worden aangelegd
en ten genoege van Burgemeester en Wethouders worden
onderhouden.
Het plaatsen van opstallen op het in het tweede lid van
dit artikel bedoelde terrein geschiedt eveneens slechts na
schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders."
De Voorzitter. Zooals de Heeren zien, is dit artikel onder
verdeeld in art. 2 bis, ter, quater, quinquies.
Namens de Commissie voor de Strafverordeningen wensch
ik een voorstel te doen, dat eigenlijk reeds in de vorige ver
gadering noodig zou zijn geweest. Misschien is het niet
dringend noodig, maar het lijkt mij wenschelijk, dat in art.
2ter komt te staan
«De rooilijn, alsmede de straat- of weggrenslijn, voorzoover
die niet met de rooilijn samenvalt, worden door of vanwege
Burgemeester en Wethouders op het terrein aangewezen."
Dat betreft alleen maar de aanwijzing, dus de practijk van
de zaak. Het kan ook zijn nut hebben voor de weggrenslijn.
Stelt U b.v. voor zoo'n plaats als bier aan den Witten Singel.
Nu wordt de rooilijn aangewezen, maar het is ook goed, dat
wordt aangewezen, waar het voorhekje komt te staan.
Daarom lijkt het mij noodig, dat de verordening wordt
aangevuld met een bepaling omtrent de weggrenslijn.
De heer Briët. M. d. V. Een kleine opmerking over de
nummering der artikelen. Er is onlangs een boekje versche
nen, een uitgave van de Juristenvereeniging, waarbij aan
merking.werd gemaakt op de terminologie in de wetten. Dat
is een zeer interessant boekje, dat iedereen, die verordeningen
of wetten maakt, moet hebben. Daarin wordt o.a. ook aan
bevolen, om in plaats van de Eatijnsche nummering, een
voudig gebruik te maken van de letters a, b, c, d, enz. Het
eerste is misschien deftiger maar het laatste is eenyoudiger.
Bovendien, quinquies de beer Hoogenboom maakte terecht
de opmerking is een woord, dat voor gewone menschen
heel moeilijk is uit te spreken.
De Voorzitter. Dit is slechts een lap op een oude ver
ordening, en wanneer men daarbij nu een ander systeem
girig volgen, zou dat aanleiding kunnen geven tot allerlei
verwarringen. Zoo worden in de verordening, bv. in art. 91,
de letters a en b al voor heel andere doeleinden gebruikt.
Als de heer Briët zoo goed zou willen zijn ons het door hem
bedoelde boekje eens te geven, zullen wij de wenken die
daarin gegeven worden, "bij het ontwerpen van volgende ver
ordeningen gaarne overwegen. Het lijkt mij niet kwaad, dat
aan dergelijke dingen wat meer de aandacht wordt geschon
ken. Wij zijn nu ook al begonnen met vernieuwingsartikelen
met Romeinscbe cijfers aan te duiden. Tegenwoordig doet
men dat ook bij wetsontwerpen.
Het lijkt mij echter beter om het hier te laten staan zooals
het is. Dat «quinquies" zal de heeren zoolang niet hinderen,
want er is in overweging een herziening van deze heele
bouwverordening. Het voorstel dat thans aan de orde is,
werd maar gedaan, omdat men de zaak in orde wilde maken
daar er haast .biJ. was. Ik geloof werkelijk dat het' onvoor
zichtig zou zijn, in deze verordening de nummering te gaan
veranderen. Er komt al in voor: 6bis, 21bis, enz.
De heer Briët. Ik zal er geen voorstel van maken, ik heb
alleen maar op de zaak de aandacht willen vestigen.
De Voorzitter. Ik wensch nog een opmerking van de
Commissie van de Strafverordeningen bij den Raad over te
brengen. In het eerste lid van art. 2 quinquies is overbodig
«behoudens het bepaalde in art. 2 quater". Dat art. bepaalt
hoe de ruimte tusschen het hekje en den gevel moet bebouwd
zijn, maar dat heeft natuurlijk niets te maken met de vrijstel
ling door Burgemeester en Wethouders te geven voor het
bouwen achter de rooilijn.