40
DONDERDAG 1
FEBRUARI 1917.
uitsluitend menagewater betreft, een beetje mild waren en
zich daarbij op een ruim standpunt stelden. Indien Burge
meester en Wethouders de verzekering kunnen geven, dat
zij dat zullen doen, zie ik in het woord «reinigingsinrichting"
geen bepaald bezwaar meer. Het meer omvattende begrip
«reinigingsinrichting" stelt hoogere eischen dan het meer
eenvoudige begrip «zinkput".
De heer Fischer. M. d. V. Bij de vorige behandeling van
deze zaak is over de kwestie van de zinkputten wel een
beetje vluchtig heengeloopen, niet alleen door den Raad, maar
ook door de Gezondheidscommissie. In haar vorig advies heelt
deze laatste over de zinkputten met geen woord gerept, wat
ten gevolge heeft gehad, dat daarover thans nogeens een
advies van de Gezondheidscommissie is gevraagd. Of het
juridisch juist is, dat de meerderheid van de Commissie voor
de Strafvorderingen een afzonderlijk voorstel doet, wil ik
buiten bespreking laten, maar ik kan niet anders dan mij
er over verheugen, dat de meerderheid dier Commissie is
teruggekomen op het besluit, dat vroeger genomen is.
Ik sluit mij geheel aan bij den heer Hoogenboom, die heeft
gezegd, dat wij verordening A niet moeten aannemen, en ik
ben van meening, dat wij wel moeten aannemen verorde
ning B. Ik ben deze meening niet toegedaan op de gronden
die de heer van der Pot aangeelt. Ik zie er nu niet zoo'n
groot bezwaar in, dat het menagewater van enkele huizen
op verschillende plaatsen in het water wordt gebracht. Wel
zou het tot groote verontreiniging aanleiding kunnen geven,
wanneer op een enkele plaats een groote hoeveelheid menage-
water werd afgevoerd.
Er is echter een andere reden voor mij om te blijven
staan op het standpunt dat vroeger in de bouwverordening
werd ingenomen. Zeer kort geleden hebben Burgemeester en
Wethouders namelijk nog op voorstel van den Directeur der
Gemeentewerken een reiniging van menagewater voorge
schreven, dat is het geval geweest bij de barakken, die buiten
de Koepoort gebouwd zijn. Daar werden groote hoeveel
heden keukenwater afgevoerd, en daarom is voorgeschreven,
dat vetvangers moeten worden aangebracht, waardoor, het
water moet passeeren, voordat het in het boezemwater
komt, waardoor de verontreiniging daarvan veel minder
zal worden.
Het komt mij daarom voor, dat wij die bevoegdheid aan
ons moeten houden, gelijk dit ook in verschillende plaatsen
het geval is Ik hob hier voor mij voorschriften van Amster
dam, Haarlem en Rotterdam. In de laatste plaats worden,
voor het geval dat er eene belangrijke hoeveelheid vettige,
slijmachtige substantie wordt verwacht, het maken van be
paalde inrichtingen voorgeschreven. Het komt mij verstandig^
voor hiervoor gebruik te maken van eene reinigingsinrich-'
ting en dit woord in de verordening ook op te nemen, al
zou het misschien mogelijk kunnen zijn, dat de burgerij
hierdoor eenige last zou worden veroorzaakt. Het gebeurt
maar zeer zelden, dat er zinkputten worden voorgeschreven.
Wil men die, dan is het het beste zooals de meerderheid
der Commissie voor de Strafverordeningen heeft voorgesteld,
en acht ik het woord reinigingsinrichting te verkiezen boven
het woord zinkput. Ik zou den Raad willen aanraden mede
te gaan met het advies van de meerderheid der Commissie
voor de Strafverordeningen om n.l. verordening A te ver
werpen en verordening B aan te nemen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Art. I van verordening A wordt in stemming gebracht en
verworpen met 26 stemmen tegen I.
Tegen stemmen de heeren van Romburgh, van Hamel, Aal-
berse, Zwiers, Pera, Hartevelt, J. P. Mulder, Fischer, van der
Pot, Timp, van der Lip, Tepe, Botermaris, Fabius, Korff, Sasse,
Vergouwen, Sijtsma, van Tol, Bots, van der Eist, Briët, Hoo
genboom, Reimeringer, de Boer en Roem.
Vóór stemt de heer Fokker.
(De heer Heeres had inmiddels de vergadering verlaten).
De Voorzitter. Met het verwerpen van dit artikel wordt
art. II, alsook de geheele verordening geacht te zijn verworpen.
Nu is de verordening B aan de orde.
De artikelen I en II der verordening B worden zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de
geheele verordening zonder hoofdelijke stemming wordt aan
genomen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik verzoek er aanteekening van
dat ik tegen deze verordening zal stemmen.
IX. Motie van den heer P. Hoogenboom in zake de vast
stelling van voorgevellijnen langs de Oegstgeesterlaan, den
Rijnsburgerweg N. O. z. en de Mariënpoelstraat.
(Zie Ing. St. No. 9).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hoogenboom. M. d. V. Toen ik op 10 Februari 1916
mijne motie bij den Raad indiende was dit het gevolg van de
interpellatie door mij in de vergadering van 20 Januari 1916
gehouden, bij welke gelegenheid ik aan heeren Burgemeester
en Wethouders de vraag deed»Of Burgemeester en Wet
houders geene maatregelen hadden kunnen nemen om tegen
te gaan dat aan het begin van de Oegstgeesterlaan, aan de noord
westzijde daarvan, een gebouw in aanbouw is op zeer korten
afstand van de rooilijn van die straat, daar overigens alle tot
nu toe langs die zijde van de Oegstgeesterlaan gebouwde
huizen op een veel grooteren afstand van de rooilijn van de
straat verwijderd en daarvan door voortuintjes gescheiden zijn,
zoodat door het bedoelde gebouw een misstand wordt ge
schapen, waardoor het aanzien van de Oegstgeesterlaan belang
rijk wordt ges ;haad."
De discussie die naar aanleiding van die interpellatie in de
Raadszitting van 20 Januari volgde en het antwoord, dat toen
door den geachten Wethouder werd geheven, hebben mij
toen weinig kunnen bevredigen en gaven mij aanleiding in
de vergadering van '10 Februari 1916 de motie in te dienen,
die door Burgemeester en Wethouders nu met hun prae-
advies is afgedrukt in het Ingekomen Stuk No. 9 van 1917.
Ik zal die motie niet voorlezen, zij is den heeren bekend.
Bij de indiening van die motie, op 10 Februari, gaf ik nog
een kleine toelichting, die op het volgende neerkwam. Ik
ging toen uit van artikel 4 van de verordening op den aanleg
van straten en wegen en wees er op, dat dat artikel 4 uit
sluitend spreekt van roorgevellijnen, wat moeilijkheden zou
kunnen opleveren bij kruising van straten, omdat men dan
niet ervoor zou ;kunnen zorgen, dat de zijgevels van een hoek
huis niet buiten de voorgevels van" de aan de andere straat
staande huizen zouden uitspringen. Ik verzocht Burgemeester
en Wethouders dit bij hun praeadvies te overwegen.
Thans ligt het praeadvies van Burgemeester en Wethouders
voor ons en het eerste wat zij daarin zeggen is«Zooals wij
bereids in de zooeven genoemde vergadering deden uitkomen,
bestaat er bij ons geen bezwaar om de thans contractueel
nageleefde en na te leven gevellijnen langs de drie genoemde
straten in een Raadsbesluit vast te Jeggen." Bij dit punt wilde
ik graag een oogenblik stilstaan. Burgemeester en Wethouders
doen het hier voorkomen, alsof op het oogenblik de contrac-
tueele bepalingen bij het bouwen zouden zijn nageleefd. De
voorwaarden die verbonden zijn aan de bebouwing van het
terrein, waarover het gaat, spruiten voort uit de verkoopacte
van het Roomsch-Katholieke Weeshuis van 1906, waarbij dit
Weeshuis hare gronden langs den Rijnsburgerweg, voor straat-
aanleg en bebouwing, in veiling bracht, en waarop dan ook
nadien de Oegstgeesterlaan en de Mariënpoelstraat zijn aan
gelegd geworden.
Ik mag in herinnering brengen, dat de aanleiding tot mijne
interpellatie, en later mijne motie, gelegen is in het door de
Cler bouwen van eene garage op een gedeelte van het lioek-
perceel aan de noordwestzijde van de Oegstgeesterlaan en den
Rijnsburgerweg en wel op het achterste aan de Oegstgeester
laan gelegen gedeelte van dat perceel..
Ik geef toe dat volgens de verkoopvoorwaarden en de daarbij
behoorende kaarten voor dit perceel in zijn geheel geen gebod
bestond om aan de zijde langs de Oegstgeesterlaan de be
bouwing een zekeren afstand van de straatrooilijn terug te
houden. De kaart van het koopcontract doet echter zien, dat
dit perceel, op een gedeelte waarvan de Cler de garage bouwde,
een geheel andere verkaveling had dan door die bebouwing
is ontstaan, en dat de bedoeling van de verkoopers nooit een
andere kan zijn geweest, dan dat het perceel, in zijn geheel,
zou dienen om te worden bebouwd met één huis, dat zijn
voorgevel zou hebben naar den Rijnsburgerweg. Daar nu op
een gedeelte van dat perceel de garage werd gebouwd met
zijn voorgevel naar de Oegstgeesterlaan, zoo mag men m. i.
in het praeadvies van Burgemeester en Wethouders niet zeg
gen, dat de contractueele bepalingen zijn nageleefd. Zij zijn
misschien naar de letter nageleefd, maar zij zijn geenszins
nageleefd naar den geest van het contract en naar den geest
van de verkaveling van de perceelen. Daar is op zichzelf nu
voor het oogenblik niets meer aan te doen, maar Burgemees
ter en Wethouders zeggen verder: «Ten aanzien van het
hoekpefceel Rijnsburgerweg-Oegstgeesterlaan, welk perceel
de heer Hoogenboom blijkens de toelichting van zijn motie
ook daarin zou wenschen opgenomen te zien, nemen wij
echter nog hetzelfde standpunt in, dat wij reeds bij de inter
pellatie verdedigden." Dat standpunt komt hierop neer, dat
Burgemeester en Wethouders meenen de bebouwing van dat
perceel zonder het tegenhouden der gevellijnen langs de
Oegstgeesterlaan te moeten blijven toelaten, daar dit anders