DONDERDAG 1 FEBRUARI 1917. 39 De verordening sub III wordt vervolgens zonder beraadsla ging of hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Thans is de vierde verordening aan de orde. Ik herinner er aan, dat het oorspronkelijke artikel 5 is vervallen en artikel 6 dus artikel 5 is geworden. De verordening sub IV wordt daarop zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Het voorstel tot nadere vaststelling van de bezoldiging van de tijdelijke onderwijzeres in de huishoud-, wasch- en kook kunst aan de herhalingsschool voor Meisjes wordt vervolgens eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan genomen. VIII. Verordening tot wijziging van de verordening van 12 October 1905 (Gemeenteblad No. 25) op het Bouwen en Sloopen. (Zie Ing. St. No. 5). De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Hcogenboom. M. d. V. Zooals het hier voorgesteld wordt, komt de zaak dus hierop neer, dat men de zink putten voor het menagewater zou willen afschaffen en dat men voor fabriekswater inplaats van het woord «zinkput" zou willen invoeren het begrip «reinigingsinrichting". Dat is althans het voorstel dat gedaan wordt in de verordening A. Nu wil het mij voorkomen, dat er toch weinig reden is en ik sluit mij daarbij aan bij de meerderheid van de Commissie voor de Strafverordeningen en bij een zoo juist voorgelezen advies van de Gezondheidscommissie om zink putten voor menagewater af te schaffen. Ik geloof, dat zink putten toch wel eenig nut kunnen hebben om stoffen uit het rnenagewater achter te houden, voordat dit naar de grachten wordt afgevoerd, en dat er geen reden is, om de bepaling omtrent de zinkputten voor menagewater, waar die eenmaal in de verordening was opgenomen, daaruit te lichten. Ik behoor dus tot degenen, die de verordening onder A voor gesteld, niet zullen kunnen steuneri. Wat de verordening onder B betreft, daarin wenscht de Commissie voor de Strafverordeningen slechts het woord «zinkput" te vervangen door «reinigingsinrichting". Dit moge gewenscht zijn, waar het betreft het water, dat door fabrie ken wordt afgevoerd, het komt mij voor, dat men het den menschen wat al te lastig maakt, wanneer men bepaalt, dat voor het menagewater niet kan worden volstaan met een eenvoudigen zinkput. Ik geloof, dat wij het woord «zinkput" best kunnen behouden, ook al omdat ik meen, dat de inrich ting van den zinkput is ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, zoodat Burgemeester en Wethouders naar omstandigheden er voor kunnen zorgen, dat de inrichting van den zinkput meer eenvoudig of voor fabrieken meer gecompliceerd en vollediger is. Ik voor mij zou dus, tenzij een nadere inlichting werd gegeven, waardoor een verande ring voor mij aannemelijk werd gemaakt, er voor zijn om de verordening te laten zooals die is. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou met een enkel woord het standpunt van de minderheid van de Commissie voor de Strafverordeningen, welke minderheid door mij werd uit gemaakt, willen toelichten. Ik heb mij in de vergadering van de Commissie op het standpunt gesteld, dat de Raad eenmaal had uitgemaakt, en beslist bij een besluit dat genomen is op voorstel van Burgemeester en Wethouder en zonder dat daarover discussie was gevoerd, dat een wijziging zou worden gebracht in de verordening op het bouwen en sloopen in dien zin, dat het woord zinkput zou verdwijnen. Ik ben van meening, dat de Commissie voor de Strafver ordeningen alleen tot taak had dat raadsbesluit in een zoo- danigen vorm te gieten, dat het als eerie strafverordening bij. den Raad aanhangig kon worden gemaakt. De Commissie heeft zich echter op een ander standpunt geplaatst nl. dat zij moest adviseeren de verordening niet aan te nemen. Ik had dit niet willen adviseeren, omdat hét hier geldt een eenmaal genomen Raadsbesluit. Nu wordt in het rapport van de Commissie gezegd, dat de deskundigen het volmaakt met elkander oneens zijn. Ik wil daaraan toevoegen dat de Directeur van Gemeentewerken, die bij de beraadslaging over dit onderwerp in de Commissie voor de Strafverordeningen tegenwoordig was, desgevraagd heeft medegedeeld, dat naar zijn oordeel de uitvoering van het vroeger genomen raads besluit aan de volksgezondheid geen kwaad, maar ook geen goed zou doen. Z. i. is het volmaakt onverschillig of het raads besluit al dan niet zou worden uitgevoerd. Hij zou het nemen ervan niet hebben bevorderd, maar nu dit besluit eenmaal genomen is. was er met het oog op de volks gezondheid geen bezw-aar tegen om het uit te voeren. Waai de Directeur van Gemeentewerken, die terecht door Bur gemeester en Wethouders in deze vergadering, wanneer dit ter verdediging van de voorstellen van het College noodig is, als autoriteit wordt aangehaald, zoo'n positief advies geeft, daar meen ik, dat men zich daarbij gerust kan neerleggen en ik handhaaf dan ook het standpunt van de minderheid. De heer van der Pot. M. d. V. Een enkel woord over deze formeele kwestie, door den heer Fokker opnieuw te berde gebracht. Ook wanneer de Raad ampel de kwestie van den zinkput in verband met het menagewater in de zitting, waarin deze zaak ter sprake is gekomen, had overwogen, zou hij naar mijn meening thans nog volkomen de vrijheid hebben de verordening aan te nemen of te verwerpen. Dit geldt zooveel te meer, waar dit onderdeel der kwestie in die raadszitting eigenlijk in 't geheel niet ter sprake is gekomen. De Raad heeft zich toen stilzwijgend neergelegd bij het advies van Burgemeester en Wethouders, dat niet anders inhield dan aan de Commissie voor Strafverordeningen op te dragen een ontwerp te maken van een wijziging van de ver ordening op het bouwen en sloopen. De kwestie van het doen vervallen van zinkputten voor menagewater is niet ter sprake gebracht en voor zoover hiernaar is verwezen, is slechts opnieuw geconstateerd geworden, wat door allen ook vroeger werd toegegeven, dat het juist het menagewater is, dat de openbare wateren het meest verontreinigt, veel meer dan de faecaliën. Dit is ook toegegeven van de zijde van degenen, die de beerputten willen afschaffen. Waar de zaak dus zoo staat, heeft de Raad zeer zeker volle vrijheid om een verordening, meebrengende afschaffing van de zinkputten voor menagewater, aan te nemen of te verwer pen, maar dan heeft ook de Commissie voor de Strafveror deningen de bevoegdheid in dezen advies te geven. Van dit recht heeft zij ook reeds vroeger gebruik gemaakt, met name naar aanleiding van de motie betreffende de winkelsluiting. Ook toen heelt de Commissie bij het aanbieden van een ontwerpverordening ondanks die motie geadviseerd de ver ordening niet aan te nemen. Voor zoover het noodig is nog iets te zeggen ter aanvul ling van hetgeen in de stukken gezegd is betreffende het gevoelen van de meerderheid van de Commissie, merk ik nog het volgende op. Ik zou den Raad er voor willen waarschu wen, om waar het hier betreft de volksgezondheid, geen stap, al is het een kleine, achteruit te doen, wat de aan neming van dit voorstel m. i. inderdaad zou meebrengen. En nu moge het waar zijn, dat de Directeur van Gemeente werken gezegd heeft in het aannemen van dit voorstel niet zooveel bezwaar te zien, men moet niet vergeten, dat hij zijn advies uitsluitend hierop grondt, dat het op het oogen- blik maar weinig voorkomt, dat het menagewater afzonder lijk wordt geloosd en dat-de verontreiniging door menagewater dus van zóó geringe beteekenis zal zijn, dat er niets van te bemerken zal wezen. Maar kan men er nu voor de toekomst zoo vast op vertrouwen, dat die verontreiniging zoo onbetee- kenend zal blijven'? Op het oogenblik moet het menagewater door den zinkput geloosd worden, omdat ook voor menagewater rechtstreeksche afvoer naar de openbare wateren verboden is. In schier iedere woning waar dat te pas komt, zal dus het menagewater door den reeds voor de faecaliën noodzakelijken zinkput loopen en er komt dus zeer weinig afzonderlijke afvoer van menage water voor. Maar stel nu dat de Raad vaststelt, dat recht streeksche afvoer van menagewater niet meer verboden zal zijn, dan zal het bijv. voor woningen, die aan het water zijn gelegen, wellicht in vele gevallen voordeeliger zijn om direct af te voeren en een verontreiniging van beteekenis van het openbare water zou daarvan het gevolg- kunnen wezen. De voordeelen, die tegenover deze bezwaren staan zijn van zoo geringen aard, dat ik voor mij niet zou kunnen adviseeren, dien stap terug te doen. Thans wil ik nog een enkel woord zeggen naar aanleiding van de bedenking van den heer Hoogenboom. Ik meen, dat in het vorig praeadvies van Burgemeester en Wethouders voldoende duidelijk is uiteengezet, waarom het wenschelijk is dat het woord «zinkput" door «reinigingsinrichting" wordt vervangen. Daarin is ook uiteengezet, dat het woord «reinigings inrichting" het begrip «zinkput" omvat; het is alleen wat ruimer. Ik geloof dus, dat van een meer bezwarende bepaling voor de burgerij hier geen sprake kan zijn. Integendeel, ik meen dat men de bepaling, door haar wat ruimer te stellen, gemakkelijker uitvoerbaar maakt. De heer Hoogenboom. M. d. V. Een enkel woord tot antwoord op hetgeen de heer van der Pot naar aanleiding van het door mij meegedeelde heeft gezegd. Het komt mij voor, dat men, door vast te stellen, dat «reinigingsinrichtingen" moeten worden gemaakt in plaats van «zinkputten", de burgerij wel zwaardere lasten oplegt, tenware Burgemeester en Wethouders bij de bepaling van het begrip reinigingsinrichting waar het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1917 | | pagina 7