DONDERDAG 1 FEBRUARI 1917.
35
datum bij hen aanwezige voorraden op te geven. Er zijn hier
ter stede geen eenigermate aanzienlijke voorraden aardappelen
ol peulvruchten bij de handelaren aanwezig. Inbeslagname
bij particulieren acht ik onuitvoerbaar, zelfs al zou het, wat ik
betwijfel, op gronden van billijkheid toelaatbaar zijn te achten.
De mogelijkheid om rijst goedkooper beschikbaar te stellen
gedurende den tijd, dat geen aardappelen kunnen worden
aangevoerd, zal het college van Burgemeester en Wethouders
in overweging nemen, hoewel men zich wel voor oogen dient
te stellen, dat men bij een zoodanigen maatregel, die, evenals
te Amsterdam, slechts van tijdelijken aard zou kunnen zijn,
groot gevaar loopt de handelaren ongeoorloofde winsten te
doen maken.
Verhooging van het peulvruchten-rantsoen is onmogelijk,
zoolang de gemeente zelf wordt gerantsoeneerd. Komen er
meer erwten en boonen, dan zal, ik zeide het zooeven reeds,
tijdens het aardappelgebrek, niet aan dit rantsoen kunnen
worden vastgehouden uit een oogpunt van volksvoeding.
Wat de brandstoffenvoorziening betreft, kan ik nog het
volgende mededeelen
De brandstoffenhandelaren hier ter stede bdschikken nog
over eene hoeveelheid verschillende brandstoffen, voldoende
om hun vaste klanten voor ca. 14 dagen te helpen. Dagelijks
komen bovendien voor een of meer handelaren enkele wagons
kolen aan.
Ten einde het gebruik van cokes bij de meergegoeden te
doen verminderen, is bij de Rijks-Kolendistributie anthraciet
aangevraagd, waarvan reeds 10 wagons (100,000 K.G. of ca.
1250 II.L.) algezonden zijn. Deze hoeveelheid (die door verdere
zendingen zal worden gevolgd) zal onder de handelaren
worden verdeeld. De detailprijs dezer anthraciet bedraagt
2,20 per II.L.
Mijne Heeren, ik meende dit even naar aanleiding van het
ingekomen request in het midden te moeten brengen. Thans
zou ik willen voorstellen dit request te stellen in handen van
Burgemeester en Wethouders ter afdoening, dat wil zeggen
dat zij er hunne aandacht aan zullen schenken en de maat
regelen zullen nemen, die zij noodig achten.
De heer van Romburgh. M. d. V. Ik ben zeer dankbaar voor
de uitvoerige inlichtingen, die U gegeven hebt, maar een zaak
is mij nog niet duidelijk, nl. dat er verleden week Donderdag
aan de kruideniers last is gegeven op te houden met den
verkoop van peulvruchten van eigen voorraad.
De Voorzitter. Daar weet ik niets vanik vermoed dat U in
de war bent. De kwestie is deze. Door den Minister is éénzelfde
maximumprijs vastgesteld voor alle peulvruchten. De winke
liers mogen niet anders verkoopen dan tegen de maximum
prijzen van de regeering. Hebben zij nu ingekocht tegen de
concurrentieprijzen, dan staken zij met den verkoop. Ik
geloof echter niet, dat er veel van die peulvruchten aanwezig
zijndat is het gevolg van de regeeringsmaatregelen. Ik ge
loof, dat de toestand op het oogenblik iets beter zou zijn geweest,
wanneer men den winkeliers de vrijheid had gelaten, de vrije
peulvruchten te verkoopen tegen den concurrentieprijs en de
regeeringsproducten tegen de maximumprijzen. Maar U begrijpt,
dat dit in een ander opzicht weer geheel verkeerde gevolgen
zou hebben gehad, want dan zouden waarschijnlijk vele regee-
ringsgoederen' door de winkeliers tot vrije goederen verklaard
zijn en omdat de artikelen precies eender uitzien, zou er
weinig controle te oefenen zijn.
De heer van Romburgh. M. d. V. Dat was onmogelijk ge
weest, want de winkeliers moesten de bons inleveren om weer
nieuwe regeeringspeulvruchten te kunnen krijgen.
De Voorzitter. U begrijpt het niet goed. Als men, wat
men gekregen heeft tegen eeri lagen prijs, weer kan ver
koopen tegen een yeel hoogeren, heeft men het voordeel,
dat daarin "gelegen is, al vast, binnen. Maar laten -wij daar
niet verder op ingaan. De maximumprijzen zijn vastgesteld
voor alle peulvruchten zonder onderscheid.
De heer Briët. M. d. V. Ik ben zeer dankbaar, dat U zoo
uitvoerige inlichtingen hebt gegeven. Een groot deel van
de vragen, die ik heb willen stellen, zijn daardoor vervallen.
Het blijkt, dat door het gemeentebestuur de maatregelen
genomen worden, die noodzakelijk zijn en dat die maatre
gelen, voor zoover dat mogelijk is, ook worden uitgevoerd.
Dat niet alles goed gaat, ligt m. i. en dat bleek ook wel
uit Uw rede voor een deel aan de minder goede afleve
ring van de verschillende waren. Het blijkt ook weer, dat
de vereenigingen, die hier telkens rekwestreeren, beter zouden
doen, met royaal mede te werken om de maatregelen, die
telkens door U genomen worden, tot een goed resultaat te
brengen. Ik geloof dat de medewerking van dien kant nog
al eens te wenschen overlaat. Er wordt - dat is misschien
een Hollandsche eigenaardigheid verbazend veel critiek
uitgeoefend op de maatregelen van de 'regeering, maar mede
werking vindt men weinig.
Die medewerking heeft, naar ik vernomen heb, ook ont
broken bij de winkeliers. Ik verneem dat er steenkolenhan
delaars zijn, die handelen in rabbatbons. Zij schepen de men-
schen af met een kleine hoeveelheid cokes om zelf de rab
batbons in te leveren. Dat is een toestand die verschrik
kelijk is.
Toch zou ik nog enkele vragen willen doen. In de eerste
plaats deze. Er wordt in het rapport, dat nu aan de orde
is, gezegd, ik heb het ook van andere zijde hooren beves
tigen, dat de menschen die kaarten aanvroegen voor erwten
en boonen, werden teruggestuurd tot April en Mei. Ik zou
willen vragen, wat daarvap aan is. Uit hetgeen U gezegd
hebt, Mijnheer de Voorzitter, blijkt volstrekt niet, dat ieder
op erwten en boonen moet wachten tot April of Mei, maar
ik kreeg daaruit den indruk, dat wanneer het mogelijk is,
ook eerder erwten en boonen verstrekt zullen worden.
Wat de steenkolendistributie betreft, is mij medegedeeld,
en ik meen dat dat juist is, dat de kolenbons weer moeten
worden afgehaald en dat die niet meer, zooals vroeger, per
post worden toegezonden.
Wat daarvan de reden is, weet ik niet.. Mij is medege
deeld, dat er zooveel onbestelbaar terug kwamen, maar dit
mag toch geen reden zijn om te zeggen: nu moeten alle
menschen die bons maar komen afhalen. Ik acht dit verkeerd.
Wanneer aan het kantoor, waar de bons moeten worden
afgehaald, eene massa menschen te zamen komen, dan kan
het wel niet anders of dit geeft aanleiding tot ordeverstoring
en tot allerlei critiek die de zaak niet kunnen dienen.
Verder heeft U gesproken over de zeer bijzondere omstan
digheden die geleid hebben tot de opeenhooping van de
aanvragers voor het bureau op de Vischmarkt, waar het dis
tributiebedrijf gevestigd is.
Het zou mijns inziens zeer wenschelijk zijn, wanneer dit voor
het vervolg voorkomen kon worden. Het is toch zeer bezwaar
lijk voor huismoeders, onder wie er veel zijn uit den arbeiders
stand, om zoo lang te moeten wachten bij het afhalen van
hare kaart, terwijl men wellicht kleine kinderen alleen thuis
heeft moeten achterlaten. En dit is te meer bezwaarlijk in
zoo'n strenge kou als wij op het oogenblik hebben. Zou men
nu niet, wanneer een dergelijke toeloop van menschen wordt
verwacht, die distributie kunnen doen plaats vinden in een
of ander groot lokaal. Indertijd toen er door het Steuncomité
veel aanvragers werden verwacht, heeft men daartoe gebruik
gemaakt van de Graanbeurs. Dit zou nu ook kunnen ge
schieden, of anders zooals mij hier wordt gezegd in de Stads
gehoorzaal. Met zou eene kleine moeite zijn het wachten,
vooral wanneer het zoo koud is, aangenaam te maken. Toen
hebben wij ondervonden, dat er op deze wijze geen aanlei
ding voor ordeverstoringen bestaat. De orde kan in een
dergelijk gebouw beter bewaard worden dan op straat.
Nog een enkel woord over de laatste zinsnede van het
request van de duurtceommissie uit de Leidsche arbeiders
beweging, welke zinsnede als volgt luidt:
»dat zij ten slotte Uwen Raad in ernstige overweging geven
te beseffen dat de toestand der Leidsche arbeidersbevolking
vooral met het oog op de heerschende koude en werkloos
heid van dien aard is, dat energiek ingrijpen van het ge
meentebestuur een onafwijsbare plicht is."
Nu zijn wij wel gewend, dat in requester) van deze zijde
wordt overdreven en ook deze zinsnede is niet van overdrij
ving vrij te pleiten, maar toch moet ik zeggen, dat ik voor
mij niet gerust ben ten opzichte van den toestand.
Tengevolge van de groote kou heerscht er veel armoede.
Er is bovendien door de kou eene groote weikloosheid in
de bouwvakken. Nu krijgen de arbeiders in de bouwvakken,
voor zoover zij georganiseerd zijn, en dat zijn zij bijna allen,
eene uitkeering van f 6.per week. In normale tijden is
dit al betrekkelijk weinig, maar dan kan het nog, omdat in
elk, althans voor het meerendee), arbeidersgezin eene reserve
bestaat, waaruit men in de wintermaanden putten kan. Die
reserve bestaat thans niet, omdat alles zooveel duurder is,
zoodat eene uitkeering van f 6.per week niet meer vol
doende is. Hulp van particuliere zijde schijnt wel niet te
krijgen te zijn. Daarom zou ik aan Burgemeester en Wet
houders in overweging willen geven te bevorderen, dat de
uitkeering uit het Werkloozenfonds voor dezen bepaalden tijd
wordt verhoogd. Dit kan geschieden volgens een van de be
palingen van de verordening regelende het geven van steun
in gevallen van weikloosheid, waarin wordt gezegd: het
fondsbestuur is bevoegd, als er termen voor aanwezig worden
geacht en er geld in kas is, om dan af te wijken van het
vastgestelde maximum.
Op het oogenblik wordt gevolgd de oude regeling, dat, als
eene vakvereeniging 3.geeft, het fonds eveneens f '3. -
geeft, dus een bijslag van 100
Volgens deze verordening mag de gemeente zelf 150 of
200 bijpassen. De toestand is zoo, dat volgens besluit van